Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5572, AWB - 14 _ 2894
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5572, AWB - 14 _ 2894
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 juli 2015
- Datum publicatie
- 17 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:5572
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2894
- Relevante informatie
- Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
omzetbelasting (geen vrijstelling voor oogmeting)
Belanghebbende houdt zich bezig met de handel in brillen en contactlenzen, met name gericht op mensen met dyslexie. In dat kader worden ook (tegen betaling) oogmetingen verricht. Volgens de rechtbank is de medische vrijstelling niet van toepassing op de oogmeting omdat de oogmeting voor de klanten geen doel op zich vormt, maar uitsluitend is gekoppeld aan de koop van de bril of contactlenzen. Die levering vormt dan de hoofdprestatie en de oogmeting een bijkomende prestatie die opgaat in de levering.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/2894
uitspraak van 1 juli 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 31 maart 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 (aanslagnummer [aanslagnummer].F.03.1501 en hierna: de naheffingsaanslag) en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2015 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente betreft;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de naheffingsaanslag tot € 22.211 en vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
- -
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de vergrijpboete betreft;
- -
-
wijst het verzoek tot immateriële schadevergoeding af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 734;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende houdt zich bezig met de handel in brillen en contactlenzen, welke met name zijn gericht op mensen met dyslexie. In dat kader worden ook (tegen betaling) oogmetingen verricht.
De inspecteur heeft met aanvang 29 mei 2012 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarvan op 23 november 2012 een rapport is verschenen. De inspecteur heeft naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek het volgende voor zover hier van belang – zakelijk weergegeven – geconcludeerd:
- de fiscale balans van belanghebbende vermeldt vanaf de jaren 2007 steeds een oplopende passiefpost omzetbelasting. Ultimo 2010 bedroeg deze € 16.166. Daarvoor zijn geen suppletieaangiften ingediend;
- belanghebbende heeft een omzet van € 37.863 uit oogmetingen verantwoord € 7.193 als vrijgestelde medische diensten (artikel 11, eerste lid, sub g, Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968).
De inspecteur heeft het bedrag van € 16.166 nageheven plus 19% van € 37.863 (totaal € 23.359) en tevens € 1.691 heffingsrente in rekening gebracht. De in het rapport aangekondigde vergrijpboete is niet opgelegd.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek op 30 september 2013. Belanghebbende is zonder opgaaf van reden niet verschenen. Bij brief van 9 oktober 2013 heeft belanghebbende aangegeven dat zij geen afstand doet van het recht op inzage en het recht om te worden gehoord. In reactie hierop heeft de inspecteur belanghebbende wederom uitgenodigd voor een hoorgesprek op 8 november 2013. Belanghebbende is zonder opgaaf van reden niet verschenen. De inspecteur heeft belanghebbende nogmaals uitgenodigd voor een hoorgesprek op 20 maart 2014. Bij brief van 12 maart 2014 heeft belanghebbende aangegeven dat een hoorgesprek haar op dat moment niet opportuun voor kwam. Door de inspecteur is een uitnodiging verstuurd voor een hoorgesprek op 27 maart 2014. Belanghebbende is daar zonder opgaaf van reden niet verschenen. Op 31 maart 2014 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Voorts is in geschil of de inspecteur het inzagerecht en het hoorrecht heeft geschonden.
Schending inzagerecht en hoorrecht
Op grond van artikel 25, lid 1, AWR wordt in afwijking van artikel 7:2 Awb de belanghebbende gehoord op haar verzoek. In paragraaf 8 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht is vervolgens bepaald dat – in afwijking van artikel 25, eerste lid, AWR – het initiatief voor het horen van een belanghebbende bij de inspecteur ligt. In het tweede lid van paragraaf 8 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht is bepaald dat als de belanghebbende niet binnen een door de inspecteur gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om gehoord te worden, de inspecteur kan afzien van het horen.
Artikel 7:4, tweede lid, Awb verplicht de inspecteur minstens een week voor het hoorgesprek alle op de zaak betrekking hebbende stukken voor de belanghebbende ter inzage te leggen.
Vaststaat dat belanghebbende heeft verzocht om te worden gehoord. De inspecteur mag in dat geval uit de omstandigheid dat geen reactie wordt ontvangen op een door hem aan belanghebbende schriftelijk gedaan verzoek, niet afleiden dat belanghebbende (stilzwijgend) afstand doet van haar recht om gehoord te worden, reeds omdat het uitblijven van een reactie een andere oorzaak of andere reden kon hebben. Bij twijfel over de vraag of belanghebbende al dan niet toestemming heeft gegeven om van horen af te zien, blijft de inspecteur gehouden belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, hetgeen alsdan kan gebeuren door belanghebbende daartoe uit te nodigen op een door de inspecteur vastgesteld tijdstip en plaats.
Nu na de eerste uitnodigingen voor een hoorgesprek, waarop belanghebbende alleen bij brief van 12 maart 2014 heeft gereageerd, de inspecteur nogmaals, onder vermelding van tijdstip en plaats, een tweede uitnodiging heeft doen uitgaan met aanzegging dat de stukken kunnen worden ingezien, en belanghebbende daar niet op heeft gereageerd – en evenmin stelt dat die uitnodiging haar niet heeft bereikt – kan het de inspecteur niet worden tegengeworpen dat belanghebbende niet is gehoord. Het inzagerecht en het hoorrecht zijn derhalve niet geschonden. De rechtbank kan daarom het beroep inhoudelijk behandelen.
De naheffingsaanslag
Ten aanzien van de correctie van de passiefpost omzetbelasting overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur, op wie de bewijslast rust, heeft de correctie gebaseerd op (a) het bestaan van een balanspost in de jaarstukken en (b) aansluitberekeningen van de accountant van belanghebbende. De brief van de accountant daarover bevindt zich bij de stukken. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aldus aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffing voor dit deel juist is. Belanghebbende heeft daar niets tegenover ingebracht.
Ten aanzien van de geclaimde medische vrijstelling geldt het volgende. De inspecteur heeft gemotiveerd en onvoldoende weersproken gesteld dat de oogmetingen steeds zijn verricht in het kader van de levering van contactlenzen en brillenglazen. Indien een belastingplichtige tegelijk jegens één afnemer verschillende handelingen tegen afzonderlijke vergoedingen verricht, zoals in dit geval de levering van een bril of van contactlenzen en het verrichten van een oogmeting, moet elk van die handelingen voor de heffing van omzetbelasting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd (vgl. onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 februari 1999, Card Protection Plan Ltd. (CPP) nr. C-349/96, BNB 1999/224, punt 29) tenzij een of meer aspecten van de desbetreffende handelingen moeten worden geacht de hoofdprestatie te vormen, terwijl een of meer andere aspecten moeten worden beschouwd als bijkomend bij die hoofdprestatie. Een prestatie moet in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij voor de klant geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie zo aantrekkelijk mogelijk te maken (vgl. HvJ 11 juni 2009, Tellmer Property, C-572/07, V-N 2009/29.17, punt 19, en 10 maart 2011, Bog e.a., C-497/09, C-499/09, C-501/09 en C-502/09, V-N 2011/18.17, punt 54). De rechtbank acht aannemelijk dat de oogmeting, anders dan de levering van de bril of contactlenzen, voor de klanten van belanghebbende geen doel op zich vormt, maar uitsluitend is gekoppeld aan de koop van de bril of contactlenzen. Die levering vormt dan de hoofdprestatie en de oogmeting een bijkomende prestatie die opgaat in de levering. Dat betekent dat op de vergoeding voor de oogmeting het omzetbelastingregime van de levering van toepassing is. Belanghebbende heeft dus ten onrechte de vrijstelling toegepast.
Nageheven is 19% van de voor oogmeting gefactureerde bedragen. Ter zitting is besproken dat het na te heffen bedrag dient te worden verminderd in verband met de onmogelijkheid om de nog verschuldigde omzetbelasting op de afnemers te verhalen. De bijbehorende omzet, € 37.863, dient te worden beschouwd als omzet inclusief 19% omzetbelasting in plaats van omzet exclusief 19% omzetbelasting. Als gevolg hiervan dient de naheffingsaanslag met een bedrag van € 1.148 te worden verminderd. De beschikking heffingsrente dient overeenkomstig verminderd te worden. Het beroep tegen de naheffingsaanslag is in zoverre gegrond.
Belanghebbende heeft expliciet ook beroep ingesteld tegen de boete die bij de naheffingsaanslag zou zijn opgelegd. Uit de stukken blijkt echter dat een vergrijpboete formeel wel is aangekondigd, maar dat bij de naheffing geen boete is opgelegd. Het beroep is dan niet ontvankelijk voor zover het de boete betreft.
Immateriële schadevergoeding
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade die zij heeft geleden door de lange duur van de behandeling in eerste feitelijke aanleg.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2011, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AO9006.
, heeft beslist dat in belastingzaken, waar artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is, een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegekend, ook indien het beroep tegen de aanslag of beschikking ongegrond is verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld en dat artikel 8:73 van de Awb in die gevallen van overeenkomstige toepassing is. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, gepubliceerd op rechtspraak.nl onderIn het in 2.14. vermelde arrest van 22 april 2005 heeft de Hoge Raad beslist dat een redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase in beginsel twee jaar is. De redelijkheid van de duur van berechting van een zaak is voorts afhankelijk van onder meer de volgende omstandigheden:
a. de ingewikkeldheid van de zaak; daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de aard en omvang van de fiscale problematiek en de omvang van het verrichte onderzoek;
b. de invloed van de belanghebbende op het procesverloop; daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend het doen van verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.
c. de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan is behandeld; daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid in het nemen van besluiten nadat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen;
d. de wijze waarop de zaak door de rechter is behandeld; daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die is betracht bij de controle op de voortgang van het schriftelijk debat tussen partijen, bij de appointering en afhandeling van het onderzoek ter zitting, en in de fase tussen de laatste partijhandeling en de uitspraak.
Het bezwaarschrift is op 4 januari 2013 door de inspecteur ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 1 juli 2015 derhalve 30 maanden na de indiening van het bezwaarschrift. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de rechtbank 6 maanden langer geduurd dan de twee jaar die als regel kan worden beschouwd voor de redelijke termijn van de behandeling in eerste feitelijke aanleg zijnde de bezwaar- en beroepsprocedure.
De rechtbank is echter van oordeel dat belanghebbende, door diverse malen niet te reageren op de diverse uitnodigingen van de inspecteur om te worden gehoord, zelf het procesverloop heeft vertraagd. De vertraging van 6 maanden is dan aan belanghebbende zelf te wijten. In zodanig geval is niet aannemelijk dat bij belanghebbende sprake is geweest van frustratie over de lange duur van de procedure. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 734 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.