Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1385, AWB - 14 _ 6681
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1385, AWB - 14 _ 6681
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 10 maart 2016
- Datum publicatie
- 12 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:1385
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:4671, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 6681
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting – sprake van zakelijke geldlening zodat belanghebbende ter zake van zijn vordering een afwaarderingsverlies in aanmerking mag nemen.
Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een lening die is verstrekt in de hoedanigheid van belanghebbende als indirect aandeelhouder in degene aan wie de lening is verstrekt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/6681
uitspraak van 10 maart 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Op 20 maart 2013 heeft belanghebbende aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 gedaan naar een belastbaar bedrag van € 15.773.094 (hierna: de aangifte).
De aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 heeft dagtekening
27 april 2013 en is overeenkomstig de aangifte opgelegd naar een belastbaar bedrag van
€ 15.773.094 (hierna: de aanslag).
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 september 2014 het belastbare bedrag gehandhaafd, dividendbelasting ten bedrage van € 4.977 verrekend als voorheffing en een dwangsom toegekend van € 860. Aan de uitspraak op bezwaar is uitvoering gegeven bij verminderingsbeschikking van 15 november 2014.
Belanghebbende heeft bij brief van 5 november 2014, ontvangen bij de rechtbank op 6 november 2014, beroep tegen de uitspraak op bezwaar ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda alsmede namens de inspecteur [verweerder]
. De rechtbank heeft een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak is verzonden.
Bij brieven van 3 november 2015, 3 december 2015 en 26 januari 2016 heeft de rechtbank partijen bericht dat de termijn waarbinnen schriftelijk uitspraak wordt gedaan, is verlengd met zes weken.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is het hoofd van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Tot deze fiscale eenheid behoren belanghebbende, haar dochtermaatschappij [A BV] (hierna: [A BV] ), en belanghebbendes kleindochtermaatschappijen [B BV] (hierna: [B BV] ) en [C BV] . De aandeelhouders en bestuurders van belanghebbende zijn [D BV] , [E BV] en [F BV] . Enig aandeelhouder van [E BV] is [Stichting G] . De enig bestuurder van [Stichting G] is [H] .
In het kader van bedrijfsopvolging zijn op [datum] 2010 [I BV] (hierna: [I BV] ) en [J BV] (hierna: [J BV] ) opgericht. [J BV] is een dochtermaatschappij van [I BV] . [A BV] bezit 20% van de aandelen in [I BV] . De resterende aandelen in [I BV] zijn in handen van [K BV] (40%) en [L BV] (40%). [K BV] en [L BV] zijn zelfstandig bevoegde bestuurders van [I BV] . Aandeelhouders van laatstgenoemde twee vennootschappen zijn derden.
Bij overeenkomst van achtergestelde geldlening van 10 januari 2011 heeft [A BV] , daarbij vertegenwoordigd door belanghebbende, een bedrag van
€ 3.500.000 geleend aan [J BV] (hierna: de geldlening). In die overeenkomst is – voor zover hier van belang – bepaald:
“(…) Artikel 2 – Achterstelling
a. De vordering van [A BV] [rb: [A BV] ] tot terugbetaling van de niet vervallen hoofdsom van de Lening zal zijn achtergesteld bij de vorderingen van ABN AMRO Bank N.V. op [J BV] (…)
Artikel 3 – Rente
[J BV] is verplicht over de hoofdsom of het onafgeloste deel daarvan aan [A BV] te voldoen een rente van 5,5 procent per jaar. De rente wordt jaarlijks bij de hoofdsom of het onafgeloste deel opgeteld (…)
Artikel 4 – Duur van de lening
De looptijd van de Lening bedraagt maximaal 72 maanden.(…)
Artikel 5 – Opeisbaarheid van de Lening
De hoofdsom of het restant daarvan is terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar, met de rente tot de dag der terugbetaling, in de volgende gevallen:
(…)
d. na ommekomst van de termijn als bedoeld in artikel 4, mits door [J BV] , althans haar moedermaatschappij is voldaan aan alle verplichtingen jegens de bank (…)”.
In een addendum van 13 januari 2011 op de overeenkomst is opgenomen dat [J BV] is gehouden op eerste verzoek van [A BV] zekerheden te verstrekken middels het verschaffen van een pandrecht op de aan [J BV] toebehorende activa. Voorts is in het addendum opgenomen dat zolang de vordering van ABN AMRO Bank (hierna: ABN AMRO) niet is ingelost dan wel zolang ABN AMRO een rechtsgeldig eerste pandrecht heeft, het [J BV] niet vrij staat om aan derden een pandrecht te verschaffen zonder voorafgaande instemming van [A BV] .
Bij overeenkomst van 13 januari 2011 heeft [B BV] een onderneming verkocht aan [J BV] (hierna: de koopovereenkomst). De netto koopsom bedroeg € 15.925.000, bestaande uit € 16.000.000 aan goodwill verminderd met
€ 75.000 in verband met een negatief saldo van de overige over te dragen activa en passiva. ABN AMRO heeft de koopsom gefinancierd. De lening van € 3.500.000 van [A BV] aan [J BV] is verstrekt om de lening van ABN AMRO met dit bedrag af te lossen. ABN AMRO heeft het krediet aan [J BV] verstrekt onder de voorwaarde dat de vordering van [A BV] van € 3.500.000 zou worden achtergesteld bij de vordering van ABN AMRO. De koopovereenkomst tussen [B BV] en [J BV] ter zake van de onderneming bevat in dit verband de volgende passages:
“(…) 2.2. De Koopsom zal op vrijdag 14 januari 2011 door de ABN AMRO Bank rechtstreeks aan Verkoper [rb: [B BV] ] worden voldaan, waarna Verkoper [rb: [J BV] ] Koper kwijting verleent.
Verkoper staat ervoor in dat de aan haar gelieerde onderneming [A BV] aan Koper een lening verstrekt ter grootte van € 3,5 miljoen (zegge: drie en een half miljoen euro). Verkoper staat ervoor in dat deze lening zal zijn achtergesteld ten gunste van de ABN AMRO Bank, een en ander op basis van voorwaarden zoals uitgewerkt aan de in deze Overeenkomst als bijlage III gehechte overeenkomst van geldlening. (…)”
In de aangifte vennootschapsbelasting van belanghebbende is de door [B BV] overgedragen goodwill van € 16.000.000 aangegeven als buitengewone bate en is de vordering die [A BV] heeft op [J BV] uit hoofde van de verstrekte geldlening opgenomen voor de nominale waarde van € 3.500.000. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de aanslag (die overeenkomstig de aangifte is opgelegd) en verzocht om vermindering van het belastbare bedrag met
€ 3.500.000 wegens afwaardering van de vordering van [B BV] tot nihil. De inspecteur heeft deze bezwaargrond bij zijn uitspraak van 26 september 2014 afgewezen.
3 Geschil
Ter zitting is vast komen te staan dat het geschil zich beperkt tot het antwoord op de vraag of de lening van belanghebbende aan [J BV] een onzakelijke lening in vorenbedoelde zin is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan. Indien de geschilvraag ontkennend moet worden beantwoord, is niet in geschil dat het belastbare bedrag moet worden verminderd tot
€ 15.673.094. Indien de geschilvraag bevestigend moet worden beantwoord, is, naar de rechtbank partijen begrijpt, nog in geschil of de op de vordering bijgeschreven rente tot de belastbare winst behoort. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 15.673.094.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.