Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1390, BRE - 14 _ 5755 en 14 _ 5756
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1390, BRE - 14 _ 5755 en 14 _ 5756
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 maart 2016
- Datum publicatie
- 12 april 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:1390
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:4580, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 14 _ 5755 en 14 _ 5756
Inhoudsindicatie
Recht op afdrachtvermindering indien niet de gehele opleiding wordt gevolgd? Vast staat dat de onderwijseenheid die de desbetreffende werknemers van belanghebbende hebben gevolgd, niet een volledige in het CROHO-register opgenomen opleiding is. In geschil is onder meer of de werknemers een initiële opleiding als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en letter d, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) aan een hogeschool in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) hebben gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank duidt het woord “initiële opleiding”, gelet op de definitie in Van Dale en de relevante bepalingen in de WHW op een volledige opleiding. De wetsgeschiedenis wijst niet in een andere richting en duidt er eerder op dat de wetgever wel aan een volledige opleiding heeft gedacht. De door belanghebbende geclaimde afdrachtvermindering onderwijs is terecht door de inspecteur gecorrigeerd. Daarnaast kan belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank geen vertrouwen ontlenen aan het Handboek Loonheffingen 2008. De beroepen zijn daarom ongegrond. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt door de rechtbank toegewezen.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 14/5755 en 14/5756
uitspraak van 9 maart 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 (aanslagnummer [aanslagnummer].A.01.850.0) en 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 (aanslagnummer [aanslagnummer].A.01.950.0) naheffingsaanslagen Loonheffingen opgelegd van respectievelijk € 42.721 en € 43.316, alsmede bij beschikkingen heffingsrente vastgesteld van respectievelijk € 3.613 en € 2.185.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar, beide met dagtekening 25 augustus 2014, de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 11 september 2014, ontvangen bij de rechtbank op 17 september 2014, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van tweemaal € 328, totaal € 656.
De inspecteur heeft twee verweerschriften ingediend.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016 te Breda. Ter zitting zijn tegelijkertijd behandeld de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de zaaknummers 14/5755 en 14/5756. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A], adviseur personeel, organisatie & opleidingen (PO&O) en [B], hoofd afdeling PO&O, vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] en [C], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Utrecht, en namens de inspecteur, [verweerder].
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met die van deze uitspraak aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
In een voorbeeld “opleidingsovereenkomst”, die als bijlage bij de pleitnota van de inspecteur is gevoegd, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ Opleidingsovereenkomst
(…)
Start per in juni 2008 met een PC cursus in het kader van de Wet Vermindering Afdracht.
De vergoeding van uw studiekosten bedraagt 100%.
(…)
Gehele terugbetaling indien:
U zich niet onderwerpt aan geldende tentamens c.q. examens.
U de studie voortijdig beëindigt zonder dat dit heeft geleid tot het behalen van het certificaat.”
In 2008-2009 zijn 38 werknemers van belanghebbende (hierna: de werknemers) bij Stichting Hoger Onderwijs Novi te Oosterhout ingeschreven voor de bacheloropleiding HBO Bedrijfskunde, die in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (hierna: CROHO‑register) is opgenomen onder nummer 24HR34035. Het opleidingsprogramma dat de werknemers hebben gevolgd, was onderwijseenheid 1 (OE 1) “geautomatiseerde informatievoorziening” met een studieomvang van 15 European Credit Transfer System (ECTS). OE 1 is een van de vier onderwijseenheden van de propedeutische fase, elk met een studieomvang van 15 ECTS, en bestaat uit de toetseenheden inleiding Informatietechnologie, toegepaste Informatietechnologie en praktijkinstructie geautomatiseerde informatievoorziening. Na het opleidingsprogramma met een voldoende te hebben behaald door het uitvoeren van opdrachten en/of het afleggen van de bijbehorende tentamens, ontvangt de desbetreffende werknemer een certificaat.
Belanghebbende heeft over de jaren 2008 en 2009 aangiften Loonheffingen ingediend. De in die jaren geclaimde afdrachtvermindering onderwijs (hierna: afdrachtvermindering) bedraagt respectievelijk € 42.721 en € 43.316. Met dagtekening 13 december 2011 zijn de onderhavige naheffingsaanslagen Loonheffingen opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaren gemaakt.
Op 24 maart 2014, tijdens de bezwaarfase, is een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Loonheffingen over de periode van 1 augustus 2008 tot en met 31 mei 2009. Het onderzoek heeft zich alleen gericht op de juistheid van de op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de Wva) geclaimde afdrachtvermindering. Het onderzoek werd ingesteld naar aanleiding van de ingediende bezwaren en in overleg met belanghebbende. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport met dagtekening 31 maart 2014.
In de uitspraken op bezwaren, beide met dagtekening 25 augustus 2014, zijn de bezwaren van belanghebbende afgewezen.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- -
-
Is de door belanghebbende geclaimde afdrachtvermindering terecht door de inspecteur gecorrigeerd? Deze vraag spitst zich toe op de vragen of sprake is van een initiële opleiding in de zin van artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de Wva en of is voldaan aan de voorwaarde dat de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs in een duale opleiding is geweest.
- -
-
Als op grond van de wet terecht is gecorrigeerd; kan belanghebbende een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
- -
-
Zijn de beschikkingen heffingsrente terecht en op juiste bedragen vastgesteld?
- -
-
Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor de immateriële schade?
- -
-
Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het ter zitting verhandelde.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen en tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade.