Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1473, AWB - 15 _ 1941

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1473, AWB - 15 _ 1941

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 maart 2016
Datum publicatie
12 april 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:1473
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1941

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag accijns in verband het met het voorhanden hebben van 6.640 sigaretten en 38.720 gram rooktabak met Luxemburgse accijnszegels. De vraag of Nederlandse accijns kan worden geheven in een situatie als de onderhavige, moet worden beantwoord aan de hand van de bepalingen in artikel 2d en 2e van de Wet. De inspecteur heeft aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van ‘laten vervoeren’ door een derde. Dit is gebaseerd op de aanvankelijke verklaringen van belanghebbende en zijn echtgenote; de (latere) andersluidende verklaringen worden niet gevolgd. Omdat sprake is van ‘laten vervoeren’, is over de rookwaar Nederlandse accijns verschuldigd. In hoeverre de rookwaar al dan niet voor eigen behoeften is bestemd, maakt dan niet meer uit. Dat niet belanghebbende direct betrokken is bij de verkrijging, maar zijn echtgenote, doet niet eraan af dat belanghebbende accijnsverschuldigde is. Beroep is ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/1941

uitspraak van 4 maart 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 10 september 2014 een naheffingsaanslag accijns met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2015 de aanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 april 2015 ontvangen bij de rechtbank op 7 april 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote [A] (hierna: de of zijn echtgenote), en zijn schoonvader [B] (hierna: de schoonvader) en namens de inspecteur [verweerder].

1.4.

Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1.5.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Bij brief van 3 februari 2016 heeft de rechtbank een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Bij een doorzoeking in de woning van belanghebbende aan de [adres] te [woonplaats], zijn op 10 april 2014 door de Douane grote hoeveelheden tabaksproducten in de woning, garage en in de auto aangetroffen, waaronder 6.640 sigaretten en 38.720 gram rooktabak. De rooktabak was voorzien van Luxemburgse accijnszegels, met uitzondering van 68 pakjes rooktabak. De tabaksproducten zijn in beslag genomen door de Douane.

2.2.

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn belanghebbende en zijn echtgenote gehoord. Blijkens het proces-verbaal met nummer 2014-0142-00701 V heeft belanghebbende tijdens het verhoor onder meer het volgende verklaard:

“De sigaretten en tabak die u hebt aangetroffen worden in gedeeltes gebracht. Dat gebeurt meestal als ik niet thuis ben. Wanneer de laatste keer was weet ik niet. Volgens wordt het altijd gebracht. Mijn vrouw regelt het meestal omdat ik werken ben. (…) Ik sta daar volledig buiten. (…) Ik weet niet door wie de spullen gebracht worden. Ik rook ongeveer 1 pakje shag per 1,5 – 2 dagen en tussendoor sigaretten. Ik rook alle merken (…). We doen dit nu ongeveer een half jaar tot een jaar.

(…)

Ik had de sigaretten niet in huis om te verkopen en ook niet om ze in voorraad te houden voor iemand anders.

(…)

Ik weet niet of mijn vrouw misschien zelf de sigaretten heeft opgehaald. Zij heeft een Peugeot waarin ze zelf rijdt maar daarin rijden ook anderen, nl. ik zelf en die vriend die bij ons woont. (…) Of hij iets met de sigaretten te maken heeft, weet ik niet. Hij rookt volgens mij niet, tenminste niet als ik erbij ben.”

Uit het proces-verbaal met nummer 2014-0142-00701 V1 blijkt dat zijn echtgenote onder meer het volgende heeft verklaard:

“De sigaretten en tabak die u hebt aangetroffen lagen al soms een half jaar in de woning. Deze zijn in gedeeltes gebracht door een vriend van mij. Soms brengt hij twee sloffen en soms vier. (…) Wie de vriend is zeg ik niet. De pakjes shag waar geen zegel op zit en geen prijs op staat is rotzooi. Ik heb daarvoor 50 euro per slof betaald. Ik heb die in een café opgedaan tijdens carnaval. (…) Ik koop de sigaretten niet in Nederland in de winkel omdat dit te duur is. Het prijsverschil is ongeveer twee euro per pakje. Op de pakjes staat dat ze uit Luxemburg komen. Er staat een L op dus ik neem aan dat dit Luxemburg is. Waar de vriend de sigaretten haalt weet ik niet. (…) Ik rook ongeveer een pakje per dag. Zowel sigaretten als shag. (…) Alle merken die u hebt aangetroffen (…) rook ik zelf. (…) Mijn man rookt alles wat er ligt.

(…)

Ik wil de naam van de vriend die de sigaretten brengt niet noemen omdat ik geen matennaaier ben. (…)

Ik heb de sigaretten niet zelf gehaald.

(…)

De sigaretten heb ik voor niemand anders voorradig en ik verkoop ze ook voor niemand. (…) Ik ben niet bang om namen te noemen maar ze zijn gewoon van mij. Ik rook ongeveer 1,5 pakje per dag en mijn man rookt meer.”

2.3.

In verband met de aangetroffen tabaksproducten heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 1.166 aan accijns op sigaretten en € 3.216 aan accijns op rooktabak, in totaal € 4.382.

2.4.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In het bezwaarschrift wordt niet teruggekomen op de in 2.2 vermelde verklaringen over de herkomst van de tabaksproducten.

2.5.

Bij e-mail van 13 februari 2015 geeft de (toenmalige) advocaat van belanghebbende een aanvulling op het bezwaarschrift. Deze aanvulling houdt – voor zover van belang – het volgende in:

“Cliënt heeft de goederen die bij hem thuis zijn aangetroffen alleen voor eigen gebruik voor handen gehad, niet in voorraad voor een ander of voor verkoop. Cliënt haalt de goederen niet altijd zelf, maar hij zorgt er wel voor dat hij, of degene die de goederen meebrengt, per rit nooit meer dan 800 sigaretten en 1 kilo tabak meebrengt per persoon.

(…)

Cliënt en zijn vrouw roken veel en zij, althans degene die de goederen voor hen meenemen, komen regelmatig, tot wel twee keer per week, in Luxemburg. Dat verklaart de relatief grote hoeveelheden die bij cliënt zijn aangetroffen.”

2.6.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.

2.7.

In het beroepschrift stelt belanghebbende onder meer:

“Ik lees nu terug dat ik verklaard zou hebben dat de tabaksproducten in gedeeltes werden gebracht. Ik heb dit niet verklaard. Er werd mij gevraagd of de tabaksproducten in gedeeltes werden gebracht en daar heb ik op geantwoord dat dit zou kunnen, maar dat ik het niet weet omdat ik overdag altijd ben werken en me daar niet mee bezig houd. Daarnaast werd mij gevraagd wie de tabaksproducten bracht en daarop heb ik ook geantwoord dat ik dat niet weet.

(…)

Mijn vrouw heeft verklaard dat de sigaretten in gedeeltes werden gebracht door een vriend. Zij doelde daarmee op onze huisgenoot, hij komt regelmatig in Duitsland en Luxemburg en neemt dan een aantal sloffen mee (voor eigen gebruik). Soms rijdt mijn vrouw met hem mee voor de gezelligheid en dan nemen ze allebei een aantal sloffen mee (voor eigen gebruik).

Mijn vrouw heeft verklaard de sigaretten niet zelf te hebben gehaald. Als ze boodschappen gingen doen in Duitsland of Luxemburg reed zij altijd met iemand mee. Mijn vrouw heeft de naam van onze huisgenoot niet genoemd tijdens het verhoor, omdat ze bang was dat hij ook een boete zou krijgen.”

2.8.

Het proces-verbaal van de zitting vermeldt onder meer het volgende:

“De schoonvader verklaart:

Ik heb een tegelzettersbedrijf in Nederland en ik werk voor winkelketens in Luxemburg, Frankrijk en België. Ik ben ongeveer 2 a 3 keer per week in Luxemburg. Mijn dochter rijdt gemiddeld 3 keer per maand mee. Zij gaat dan winkelen en neemt spullen mee. De Douane heeft aangegeven dat je voor eigen gebruik accijnsgoederen mag meenemen. Wij hebben accijnsgoederen meegenomen en zijn ons van geen kwaad bewust. Wij hebben de Douane ook netjes in de woning binnengelaten. Ik heb de Douane aangewezen waar alle tabak stond.

De echtgenote verklaart:

Ik rijd regelmatig met mijn schoonvader mee. Ik weet niet precies hoe vaak; ik schat zo’n 3 keer in de maand.

(…)

Belanghebbende verklaart:

Een deel is gebracht. Ik verkocht de tabak niet aan vrienden.

(…)

In antwoord op de vraag van de rechtbank verklaart belanghebbende:

Wij roken 1,5 pakje per persoon per dag. Mijn echtgenote rijdt al vanaf 2013 mee met haar vader.

(…)

De echtgenote verklaart:

Toen ik zwanger was, reed ik ook met mijn vader mee. (…) Na de bevalling bleef ons kind bij oma, als ik met mijn vader meereed.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing