Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1579, AWB - 14 _ 1467
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1579, AWB - 14 _ 1467
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 maart 2016
- Datum publicatie
- 15 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:1577
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 1467
Inhoudsindicatie
Crisisheffing 2013/2014. Uit de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121 en ECLI:NL:HR:2016:124 volgt dat de crisisheffing niet in strijd is met de wet, dan wel het gelijkheidsbeginsel. De crisisheffing 2013/2014 is volgens de Hoge Raad niet in strijd met artikel 1 EP EVRM aangezien voor zowel het jaar 2013 als het jaar 2014 voldaan is aan de vereisten van ‘lawfulness’ en aan het vereiste van een legitiem doel, alsmede dat de crisisheffing op wetgevingsniveau niet in strijd is met de vereiste ‘fair balance’. Tot slot is er geen sprake van een buitengewone last, mede gelet op de verhouding tussen de hoogte van de crisisheffing en de hoogte van de totale loonsom.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 14/1467 en 15/1185
uitspraak van 16 maart 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte loonbelasting gedaan over de tijdvakken 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013 en 1 maart 2014 tot en met 31 maart 2014 van de af te dragen bedragen € 5.452 (14/1467) respectievelijk € 12.201 (15/1185). Deze bedragen zijn door belanghebbende op 2 mei 2013 respectievelijk 29 april 2014 afgedragen. Bij door de inspecteur op 18 april 2013 respectievelijk 17 april 2014 ontvangen brieven heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afdrachten op aangifte.
De inspecteur heeft bij uitspraken van 28 januari 2014 respectievelijk 4 februari 2015 de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen op 10 maart 2014 (14/1467) respectievelijk 2 maart 2015 (15/1185) beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende griffierechten geheven van € 328 in 14/1467 en € 331 in 15/1185.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Belanghebbende is, met bericht aan de rechtbank, niet verschenen.
Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 11 november 2015, 15 december 2015, 1 februari 2016 is de uitspraakdatum met telkens 6 weken verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende houdt zich volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel bezig met de aan- en verkoop, huur en verhuur en beleggen in onroerend goed, projectontwikkeling van onroerende goederen alsmede beleggen van vermogen in effecten, obligaties en of andere waardepapieren.
Belanghebbende vormt een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met verschillende andere vennootschappen.
[A] (hierna: [A]) houdt 100% van de aandelen in belanghebbende. De heffing van pseudo-eindheffing hoog loon in 2013 en 2014 ziet enkel op het loon van [A].
Van het door belanghebbende onder 1.1 genoemde af te dragen bedragen van
€ 5.452 respectievelijk € 12.201 betreft € 5.200 respectievelijk € 4.800 de pseudo-eindheffing hoog loon (hierna ook: crisisheffing) als bedoeld in artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet).
Belanghebbende heeft over 2012 en 2013 een totaal loon uit dienstbetrekking aangegeven van € 197.360 respectievelijk € 200.525, waarop € 81.748 respectievelijk
€ 83.490 aan loonheffingen is ingehouden.
Uit de aangiften vennootschapsbelasting van de fiscale eenheid waartoe belanghebbende behoort, blijkt onder meer het volgende:
Jaar |
2011 |
2012 |
|||
Winstreserves |
€ -43.482.835 |
€ - 48.279.410 |
|||
Som bedrijfsopbrengsten |
€ 962.626 |
€ 2.298.264 |
|||
Af: lonen en salarissen |
€ 36.331 |
€ 631.633 |
|||
Af: overige kosten |
€ 434.452 |
€ 748.917 |
|||
Bij: saldo financiële baten en lasten |
€ - 4.298.582 |
€ - 2.908.455 |
|||
Resultaat |
€ 4.651.341 |
€ - 4.796.575 |
De omzet van belanghebbende bedroeg volgens de aangiften omzetbelasting over de jaren 2010 t/m 2013 als volgt:
2010 € 678.861
2011 € 1.728.520
2012 € 673.980
2013 € 1.465.384.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag loonbelasting heeft afgedragen. Meer in het bijzonder is in geschil of de crisisheffing in strijd is met:
1. de heffingssystematiek van) de Wet;
2. het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR).
3. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM;
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van de afgedragen loonbelasting tot een bedrag van € 5.200 respectievelijk € 4.800 . De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.