Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1979, AWB - 13 _ 95
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1979, AWB - 13 _ 95
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 april 2016
- Datum publicatie
- 19 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:1978
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 95
Inhoudsindicatie
Project Derde Categorie. Navorderingsaanslagen IB/PVV en VB. De rechtbank ziet in het door belanghebbende gestelde geen aanleiding om de tipgever als getuige op te roepen. Een deel van de met de verlengde navorderingstermijn opgelegde navorderingsaanslagen wordt vernietigd, nu de inspecteur deze naar het oordeel van de rechtbank, niet voortvarend genoeg heeft opgelegd. Voor de overige navorderingsaanslagen heeft de inspecteur ten onrechte een beroep gedaan op de omkering en verzwaring van de bewijslast, nu de inspecteur geen informatiebeschikkingen genomen heeft en niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Met inachtneming van de normale regels van stelplicht en bewijslast is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de navorderingsaanslagen terecht dan wel tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 13/95 tot en met 13/105, 13/401 en 13/530
Uitspraak van 1 april 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd:
Belasting |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
Procedurenummer |
IB/PVV |
1997 |
H.77 |
28-12-09 |
13/95 |
IB/PVV |
1998 |
H.87 |
29-10-10 |
13/96 |
IB/PVV |
1999 |
H.97 |
29-10-10 |
13/97 |
IB/PVV |
2000 |
H.07 |
29-10-10 |
13/98 |
IB/PVV |
2001 |
H.17 |
12-11-10 |
13/99 |
IB/PVV |
2002 |
H.27 |
11-08-10 |
13/100 |
IB/PVV |
2003 |
H.37 |
11-08-10 |
13/101 |
IB/PVV |
2004 |
H.47 |
28-12-09 |
13/102 |
IB/PVV |
2005 |
H.57 |
11-08-10 |
13/103 |
IB/PVV |
2006 |
H.67 |
02-11-10 |
13/530 |
VB |
1998 |
K.87 |
28-12-09 |
13/104 |
VB |
1999 |
K.97 |
29-10-10 |
13/105 |
VB |
2000 |
K.07 |
12-11-10 |
13/401 |
Bij de voormelde navorderingsaanslagen zijn verhogingen (met kwijtschelding), dan wel boeten (hierna: boeten) opgelegd. Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 30 november 2012 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende voor de jaren 1997 tot en met 2005 (IB/PVV) en 1998 tot en met 2000 (VB) ongegrond verklaard en de aanslagen en beschikkingen gehandhaafd. Vervolgens heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 december 2012 de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 en de gelijktijdig met deze navorderingsaanslag opgelegde beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brieven met dagtekening 4 januari 2013 (IB/PVV 1997 tot en met 2005 en VB 1998 tot en met 2000) en 22 januari 2013 (IB/PVV 2006), binnengekomen bij de rechtbank op 7 januari 2013 respectievelijk 23 januari 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende twee keer een bedrag aan griffierecht geheven van € 42.
Bij brief van 14 februari 2013 heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader aangevuld. Voorts heeft de gemachtigde de rechtbank verzocht de inspecteur te gelasten alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen.
Bij brief van 21 maart 2013 heeft de inspecteur aan de rechtbank medegedeeld dat hij de geschoonde versie van de stukken die betrekking hebben op het project “Derde Categorie” conform de tussenuitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 januari 2013, nr. 12/1430, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ3190 reeds in afschrift heeft verstrekt aan de gemachtigde. Die stukken zijn de lijsten waarop de namen en andere gegevens van vermeende rekeninghouders staan (verder: de lijsten). Als bijlage bij deze brief heeft de inspecteur de geschoonde lijsten overgelegd. Een afschrift van deze brief van de inspecteur is aan de gemachtigde verstuurd.
De gemachtigde heeft, bij brieven van 15 april 2013, 29 mei 2013, 3 juli 2013 en 31 juli 2013, om uitstel van de motivering verzocht. De rechtbank is aan deze verzoeken tegemoet gekomen en heeft uitstel verleend tot 13 augustus 2013.
Bij brief van 12 augustus 2013 heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader gemotiveerd.
Het verweerschrift, inclusief bijlagen, is bij de rechtbank binnengekomen op 30 september 2013.
Bij brief van 29 januari 2014 heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om getuigen op te roepen. De gevraagde getuigen staan omschreven in deze brief.
Bij brief van 18 februari 2014 heeft de landsadvocaat, namens de inspecteur, op deze brief van belanghebbende gereageerd.
Bij brief van 25 februari 2014 heeft de rechtbank gereageerd op het verzoek om getuigen te horen. De rechtbank heeft in deze brief de landsadvocaat verzocht om met de gemachtigde in contact te treden aangaande de planning van de getuigenverhoren.
Bij brief van 7 maart 2014 heeft de inspecteur nadere stukken ingediend. Een afschrift van deze stukken is aan de gemachtigde verstuurd.
Bij e-mail van 12 maart 2014, gericht aan de griffier, heeft de inspecteur nadere stukken ingediend. Deze e-mail heeft de griffier op 13 maart 2014, inclusief de daarbij behorende bijlagen, per e-mail doorgezonden aan de gemachtigde.
Per faxbericht van 17 maart 2014 heeft belanghebbende zijn verzoek om het horen van getuigen nader toegelicht.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2014 te Breda. De beroepen met procedurenummers 13/84 tot en met 13/94, 13/1510 en 13/1512, 13/95 tot en met 13/105, 13/401 en met 13/530 zijn gelijktijdig behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] en namens de inspecteur, [verweerder] , tot bijstand vergezeld van de landsadvocaat, [landsadvocaat] . De landsadvocaat heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de gemachtigde. Ter zitting zijn partijen akkoord gegaan met het voorstel van de rechtbank om de geheimhoudingskamer te laten kijken naar de ongeschoonde versie van de bijlagen. De dienaangaande gemaakte afspraken en de aankondiging van de tussenuitspraak zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift op 23 april 2014 aan partijen is verzonden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en een tussenuitspraak aangekondigd. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, de geheimhoudingskamer verzocht enkele vragen te beantwoorden en bepaald dat hierna enkele getuigen zullen worden gehoord door de rechter-commissaris.
Bij brief van 19 maart 2014, ingekomen bij de rechtbank op 24 maart 2014, heeft de inspecteur nadere stukken ingediend. Deze stukken waren eerder per e-mail bij de rechtbank binnengekomen. Een afschrift van deze stukken is aan de gemachtigde verstrekt.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft in de beroepen met procedurenummers 13/84 tot en met 13/94 op 10 juni 2014 uitspraak gedaan en vastgesteld dat:
“- uit de ongeschoonde versie van Bijlage B2 niet met zekerheid kan worden afgeleid of de directeur-generaal contact heeft gehad met de tipgever;
- uit de overige ongeschoonde stukken niet blijkt dat andere ambtenaren dan A, K en Y contact hebben gehad met de tipgever;
- de kolombreedte van de geschoonde versie van de lijst met namen gelijk is aan de kolombreedte van de ongeschoonde versie.”
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door de rechter-commissaris op 1 juli 2014 te Breda. De zaken met procedurenummers 13/84 tot en met 13/94 en 13/95 tot en met 13/105 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] advocaat te Hilversum, en namens de inspecteur, [verweerder] , tot bijstand vergezeld van de landsadvocaat, [landsadvocaat] en [A] . Tijdens deze zitting zijn de getuigen [B] , [C] , [D] , [E] en [F] gehoord. [G] was bij de getuigenverhoren aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, dat het proces-verbaal van de zitting, inclusief afschriften van de ondertekende getuigenverklaringen aan partijen zal worden toegezonden en dat partijen de gelegenheid krijgen om hierop schriftelijk te reageren. Van deze zitting zijn processen-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 10 juli 2014 aan partijen zijn gestuurd.
Bij brief van 29 augustus 2014 heeft belanghebbende de rechtbank verzocht de getuige [C] opnieuw te horen en daarnaast nog vier getuigen te horen. De inzake dit verzoek door en met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. De rechtbank heeft in haar brief van 16 januari 2015 partijen laten weten dat zij geen aanleiding ziet tot het (opnieuw) horen van getuigen.
Partijen hebben vóór de derde zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het derde onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015 te Breda. De zaken met procedurenummers 13/84 tot en met 13/94, 13/95 tot en met 13/105, 13/401, 13/530, 15/2946 tot en met 15/2949, 15/2951 en 15/2953 tot en met 12/2955, 12/2957 en 12/2958 van verschillende belanghebbenden zijn gelijktijdig ter zitting behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , advocaat te Hilversum, en namens de inspecteur, [verweerder] , tot bijstand vergezeld van de landsadvocaat [A] en [H] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting waarvan afschriften op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen zijn verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is gehuwd met [I] (hierna: de echtgenote).
Begin 2009 is de FIOD-ECD benaderd door een persoon (hierna: de tipgever) die stelde over informatie te beschikken betreffende bankrekeningen van Nederlandse ingezetenen bij Rabobank Luxembourg (hierna: de Rabobank). In een eerste gesprek is door de FIOD-ECD met de tipgever afgesproken dat de tipgever een deel van de informatie over zou dragen zodat de FIOD-ECD kon beoordelen of deze informatie van belang was voor de belastingheffing. De eerste informatie is door de tipgever verstrekt op 30 maart 2009. Naar aanleiding van diverse gesprekken heeft de tipgever zijn informatieverstrekking uitgebreid.
In het “Memo Tipgever Luxemburg” van 2 juli 2009, dat in geschoonde versie tot het procesdossier behoort, is de Belastingdienst tot de conclusie gekomen dat de door de tipgever verstrekte informatie van belang is voor de belastingheffing en dat deze informatie betrouwbaar is. Naar aanleiding van deze bevindingen is met de tipgever een overeenkomst gesloten die door de tipgever is ondertekend op 15 september 2009. Door de Belastingdienst is deze overeenkomst ondertekend op 16 september 2009. Naar aanleiding van het sluiten van deze overeenkomst heeft de tipgever extra informatie verstrekt aan de Belastingdienst. Met de tipgever is overeengekomen dat hij deze informatie aan de Belastingdienst verstrekt tegen een beloning die een percentage beloopt van de IB/PVV, VB en de heffingsrente die wordt betaald op belastingaanslagen die met behulp van deze informatie kunnen worden opgelegd. Op 1 oktober 2009 is door de Belastingdienst de identiteit van de tipgever gecontroleerd. Van deze controle is een ambtsedige verklaring opgemaakt, waarvan een geschoonde versie behoort tot de stukken van het geding. Bij de met de tipgever gesloten overeenkomst heeft de Belastingdienst zich verplicht de identiteit van de tipgever niet bekend te maken.
Naar aanleiding van de van de tipgever ontvangen informatie is de Belastingdienst een project opgestart onder de naam “Derde Categorie”. Voor het project is een landelijke projectleider aangezocht. Het project is gestart op 8 oktober 2009. Op deze datum heeft een vergadering plaatsgevonden met vertegenwoordigers van alle belastingregio’s en is het project officieel binnen de Belastingdienst uitgezet. De vertegenwoordigers van de regio’s hebben het werk vervolgens op hun beurt uitgezet binnen de eigen belastingregio. De belastingplichtigen die in aanmerking kwamen voor een individuele behandeling zijn opgenomen in een Acces-applicatie. De lokale behandelaars zijn vervolgens, in de meeste gevallen, binnen een week na 8 oktober 2009 gestart met de behandeling van de posten.
Van de tipgever is onder meer een getypte lijst ontvangen ‘Bijlage D-02 45842’. Op deze lijst staat, onder andere, de volgende informatie:
“ [belanghebbende] e/o [I] [XXX-XXX] NLG 757.000 [rekeningnummer]
[adres]
[woonplaats] ”
Voorts is een handgeschreven lijst ontvangen van de tipgever ‘Bijlage D-05 45842’. Op deze lijst is, onder andere, de volgende informatie te lezen:
[rekeningnummer] (28/11/94) Hr/Mevr [belanghebbende] en [I] Privé [XXX-XXX]
H (717) (…) [adres] [woonplaats]
Bij brief van 13 oktober 2009 heeft de inspecteur belanghebbende bericht dat hem uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende gerechtigd is of is geweest tot in het buitenland gehouden bankrekeningen. Hij verzoekt belanghebbende dienaangaande gegevens en inlichtingen te verstrekken door middel van het invullen en retourneren van de bijgevoegde formulieren “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)”. In deze brief is belanghebbende gewezen op de verplichtingen van de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), en de gevolgen van het niet verstrekken van de gevraagde informatie. Eenzelfde brief is verzonden aan de echtgenote.
Belanghebbende heeft de onder 2.6 genoemde verklaring en opgaaf op 21 oktober 2009 ondertekend en teruggezonden naar de inspecteur. In de verklaring en de opgaaf heeft belanghebbende vermeld dat hij bij KBC-bank te België een tweetal bankrekeningen aanhoudt dan wel heeft aangehouden. Voorts heeft belanghebbende bij zijn antwoord enkele bankafschriften van de KBC-bank als bijlagen gevoegd.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 28 december 2009 op de hoogte gesteld van het voornemen om aan hem navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en IB/PVV 2004 en VB 1998 met boeten op te leggen (“kennisgeving en mededeling navordering en boetemededeling”). De inspecteur heeft dit onder meer toegelicht met de vermelding dat uit de hem ter beschikking staande informatie blijkt dat belanghebbende en/of de echtgenote één of meerdere bankrekeningen aanhouden en/of hebben aangehouden in het buitenland bij de Rabobank, dat zij niet hebben voldaan aan de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR en dat de inspecteur genoodzaakt is voor het opleggen van de navorderingsaanslagen uit te gaan van geschatte bedragen. De geschatte vermogens per 1 januari van de jaren 1998 tot en met 2005, alsmede de te belasten inkomsten voor de jaren 1997 tot en met 2000 staan in de brief vermeld.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2009 de aangekondigde navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en IB/PVV 2004 en VB 1998 (met boeten en heffingsrente) opgelegd (hierna ook: de eerste serie aanslagen).
Bij brief met dagtekening 25 januari 2010 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in 2.9 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen. Hierop heeft de inspecteur bij brief 16 april 2010, en herhaald bij brief van 28 april 2010, gevraagd het bezwaarschrift uiterlijk vóór 10 mei 2010 te motiveren.
Bij brief van 3 mei 2010 heeft de gemachtigde aan de inspecteur medegedeeld dat belanghebbende ontkent een bankrekening in het buitenland te hebben, dat bovendien de lijsten waarop de inspecteur zich beroept niet authentiek zijn en dat voor belanghebbende niet controleerbaar is of deze gegevens afkomstig zijn van de administratie van de bank. De gemachtigde heeft de inspecteur verzocht om de reeds opgelegde aanslagen te vernietigen.
De inspecteur heeft belanghebbende, bij brief van 1 juni 2010, op de hoogte gesteld van het voornemen om aan hem navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 tot en met IB/PVV 2007 en VB 1999 tot en met VB 2000 met boeten op te leggen (“kennisgeving navordering en boete”). De inspecteur heeft dit onder meer toegelicht met de vermelding dat uit de hem ter beschikking staande informatie blijkt dat belanghebbende en/of de echtgenote één of meerdere bankrekeningen aanhouden en/of hebben aangehouden in het buitenland bij de Rabobank, dat zij niet hebben voldaan aan de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR en dat de inspecteur genoodzaakt is voor het opleggen van de navorderingsaanslagen uit te gaan van geschatte bedragen.
Vervolgens zijn met dagtekening respectievelijk 11 augustus 2010 (IB/PVV 2002, IB/PVV 2003 en IB/PVV 2005), 29 oktober 2010 (IB/PVV 1998, IB/PVV 1999, IB/PVV 2000 en VB 1999), 2 november 2010 (IB/PVV 2006) en 12 november 2010 (IB/PVV 2001 en VB 2000) de aangekondigde navorderingsaanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft, tezamen met anderen, op 8 maart 2012 een kort geding tegen de Staat aangespannen om de stukken ongeschoond te mogen inzien. De Staat heeft hierbij in reconventie geëist dat belanghebbende alsnog de gevraagde informatie verstrekt onder het verbeuren van een dwangsom bij niet nakoming. Na de uitspraak in hoger beroep op 24 april 2012 (Hof Den Haag, nr. 200.104.848/01,
) waarbij de Staat in het gelijk is gesteld, heeft de inspecteur middels de formulieren “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” nogmaals aan belanghebbende gevraagd om gegevens en inlichtingen te verstrekken over de buitenlandse bankrekening.Belanghebbende heeft de formulieren op 18 mei 2012 ondertekend en naar de inspecteur teruggezonden. Belanghebbende, heeft naast de onder 2.7 genoemde bankrekeningen bij de KBC-bank te België, aangegeven in 2005 één en in 2008 drie onroerende goederen in het buitenland te hebben aangekocht.
De inspecteur heeft, bij brief van 11 oktober 2012, aangegeven dat belanghebbende met de door hem overgelegde informatie niet heeft voldaan aan de gevraagde informatieverstrekking en heeft belanghebbende op grond van artikel 41 AWR opgeroepen voor een onderhoud. Hierop heeft de gemachtigde gereageerd bij brief van 26 oktober 2012. In die brief is vermeld dat belanghebbende heeft ontkend enig vermogensbestanddeel in het buitenland te hebben aangehouden.
Bij brief van 19 november 2012 heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals opgeroepen voor een onderhoud op grond van artikel 41 AWR.
De inspecteur heeft bij brief van 18 augustus 2015 nadere stukken ingezonden. Deze nadere stukken betroffen:
- een openingsformulier van de Rabobank waarin belanghebbende en de echtgenote op 9 januari 1995 verklaren een gezamenlijke rekening bij de Rabobank te hebben geopend met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
- een handtekeningkaart met daarop twee handtekeningen en rekeningnummer [rekeningnummer] ;
- een aantal rekeninguittreksels en beleggingstransacties van de Credit Agricole Private Banking van rekeninghouder [rekeninghouder];
- een opnamebericht van 30 december 2013 van Credit Agricole Luxemburg van rekeninghouder [rekeninghouder].
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrentebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Meer in het bijzonder zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
Zijn de inlichtingen die de inspecteur van de tipgever heeft ontvangen op rechtmatige wijze verkregen?
Zijn de inlichtingen die de inspecteur van de tipgever heeft ontvangen authentiek?
Is belanghebbende op correcte en juiste wijze als rekeninghouder geïdentificeerd?
Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?
Voldoen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997, IB/PVV 2004 en VB 1998 aan de vereisten van artikel 5 AWR?
Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard en zo ja, is er sprake van een redelijke schatting?
Zijn de boeten terecht opgelegd en tot het juiste bedrag vastgesteld? Is er reden tot matiging van de boeten?
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van geleden immateriële schade?
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het verhandelde op de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrentebeschikkingen. De inspecteur heeft ter zitting van 8 september 2015 nader geconcludeerd tot gegrondverklaring van de beroepen, vermindering van de aanslagen vanaf 2001 omdat ten onrechte niet de helft van het belaste vermogen is toegerekend aan de echtgenote (toepassing van artikel 2.17, lid 3 Wet inkomstenbelasting 2001), dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente en vermindering van de boeten tot 64% van de (nieuwe) boetegrondslagen.