Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1981, AWB - 13 _ 84
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1981, AWB - 13 _ 84
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 april 2016
- Datum publicatie
- 19 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:1980
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 84
Inhoudsindicatie
Project Derde Categorie. Navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 t/m 2007. De rechtbank ziet in het door belanghebbende gestelde geen aanleiding om de tipgever als getuige op te roepen. De inspecteur heeft een beroep gedaan om de omkering en verzwaring van de bewijslast. Nu de inspecteur geen informatiebeschikking heeft genomen, is de vraag of aannemelijk is dat belanghebbende voor de onderhavige jaren de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur enkel voor de jaren 1997 en 2000 aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Voor de overige jaren zijn de normale regels van stelplicht en bewijslast van toepassing.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 13/84 tot en met 13/94
Uitspraak van 1 april 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen opgelegd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV)
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
13/84 |
1997 |
H77 |
20-08-2010 |
13/85 |
1998 |
H87 |
20-08-2010 |
13/86 |
1999 |
H97 |
20-08-2010 |
13/87 |
2000 |
H07 |
20-08-2010 |
13/88 |
2001 |
H17 |
20-08-2010 |
13/89 |
2002 |
H27 |
20-07-2010 |
13/90 |
2003 |
H37 |
20-07-2010 |
13/91 |
2004 |
H47 |
20-07-2010 |
13/92 |
2005 |
H57 |
20-07-2010 |
13/93 |
2006 |
H67 |
26-11-2010 |
13/94 |
2007 |
H77 |
03-09-2010 |
Daarbij is voor het jaar 1997 een verhoging (aangeduid als boete) opgelegd waarvan niets is kwijtgescholden en zijn voor de latere jaren boeten opgelegd.
Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 november 2012 de bezwaren ongegrond verklaard, met uitzondering van de bezwaren tegen de boeten behorende bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en IB/PVV 2004. Deze bezwaren zijn gegrond verklaard en de genoemde boeten zijn vernietigd. Er is geen kostenvergoeding toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen IB/PVV 1997 tot en met 2007, bij brief van 4 januari 2013, ontvangen bij de rechtbank op 7 januari 2013, pro-forma beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
Bij brief van 14 februari 2013 heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader aangevuld. Voorts heeft de gemachtigde de rechtbank verzocht om de inspecteur te gelasten om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen en hem hierna een termijn te geven om de gronden aan te vullen.
Bij brief van 21 maart 2013 heeft de inspecteur aan de rechtbank medegedeeld dat hij de geschoonde versie van de stukken die betrekking hebben op het project “Derde Categorie” conform de tussenuitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 januari 2013, nr. 12/1430, onder meer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ3190 reeds in afschrift heeft verstrekt aan de gemachtigde. Die stukken zijn de lijsten waarop de namen en andere gegevens van vermeende rekeninghouders staan (verder: de lijsten). Als bijlage bij deze brief heeft de inspecteur de geschoonde lijsten overgelegd. Een afschrift van deze brief van de inspecteur is aan de gemachtigde verstuurd.
De gemachtigde heeft, bij brieven van 15 april 2013, 29 mei 2013 en 3 juli 2013, om uitstel van de motivering verzocht.
De rechtbank heeft belanghebbende uitstel verleend voor het indienen van een nadere motivering.
De gemachtigde heeft, bij brief van 31 juli 2013, om nader uitstel van de motivering verzocht tot eind oktober 2013.
Bij brief van 6 augustus 2013 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen en belanghebbende één week gegeven voor het indienen van een nadere motivering.
Bij brief van 12 augustus 2013 heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader gemotiveerd.
Het verweerschrift, inclusief bijlagen, is bij de rechtbank binnengekomen op 19 september 2013.
Bij brief van 29 januari 2014 heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om getuigen op te roepen. De gevraagde getuigen staan omschreven in deze brief.
Bij brief van 18 februari 2014 heeft de landsadvocaat, namens de inspecteur, op deze brief van belanghebbende gereageerd.
Bij brief van 25 februari 2014 heeft de rechtbank gereageerd op het verzoek om getuigen te horen. De rechtbank heeft in deze brief de landsadvocaat verzocht om met de gemachtigde in contact te treden aangaande de planning van de getuigenverhoren.
Bij brief van 7 maart 2014 heeft de inspecteur nadere stukken ingediend. Een afschrift van deze stukken is aan de gemachtigde verstuurd.
Bij e-mail van 14 maart 2014, gericht aan de griffier, heeft de inspecteur nadere stukken ingediend. Deze e-mail heeft de griffier diezelfde dag, inclusief de daarbij behorende bijlagen, per e-mail doorgezonden aan de gemachtigde.
Per faxbericht van 17 maart 2014 heeft belanghebbende zijn verzoek om het horen van getuigen nader toegelicht.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2014 te Breda. Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken met de rolnummers 13/84 tot en met 13/94, 13/95 tot en met 13/105, 13/1510, 13/1512, 13/401 en 13/530 van verschillende belanghebbenden. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting waarvan afschriften op 23 april 2014 aan partijen zijn verzonden. De beroepen met de nummers 13/1510 en 13/1512 zijn ter zitting ingetrokken.
De rechtbank heeft het in 1.19 bedoelde onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, de geheimhoudingskamer verzocht enkele vragen te beantwoorden en bepaald dat hierna enkele getuigen zullen worden gehoord door de rechter-commissaris.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 10 juni 2014 uitspraak gedaan en vastgesteld dat:
“- uit de ongeschoonde versie van Bijlage B2 niet met zekerheid kan worden afgeleid of de directeur-generaal contact heeft gehad met de tipgever;
- uit de overige ongeschoonde stukken niet blijkt dat andere ambtenaren dan A, K en Y contact hebben gehad met de tipgever;
- de kolombreedte van de geschoonde versie van de lijst met namen gelijk is aan de kolombreedte van de ongeschoonde versie.”
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door de rechter-commissaris op 1 juli 2014 te Breda. De zaken met procedurenummers 13/84 tot en met 13/94 en 13/95 tot en met 13/105 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] advocaat te Hilversum, en namens de inspecteur, [verweerder], tot bijstand vergezeld van de landsadvocaat, [landsadvocaat] en [A]. Tijdens deze zitting zijn de getuigen [B], [C], [D], [E] en [F] gehoord. [G] was bij de getuigenverhoren aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, dat het proces-verbaal van de zitting, inclusief afschriften van de ondertekende getuigenverklaringen aan partijen zal worden toegezonden en dat partijen de gelegenheid krijgen om hierop schriftelijk te reageren. Van deze zitting zijn processen-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 10 juli 2014 aan partijen zijn gestuurd.
Bij brief van 29 augustus 2014 heeft belanghebbende de rechtbank verzocht de getuige [C] opnieuw te horen en daarnaast nog vier getuigen te horen. De inzake dit verzoek door en met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. De rechtbank heeft in haar brief van 16 januari 2015 partijen laten weten dat zij geen aanleiding ziet tot het (opnieuw) horen van getuigen.
Partijen hebben vóór de derde zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het derde onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015 te Breda. De zaken met procedurenummers 13/84 tot en met 13/94, 13/95 tot en met 13/105, 13/401, 13/530, 15/2946 tot en met 15/2949, 15/2951, 15/2953 tot en met 12/2955, 15/2957 en 15/2958 van verschillende belanghebbenden zijn gelijktijdig ter zitting behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], advocaat te Hilversum, en namens de inspecteur, [verweerder], tot bijstand vergezeld van de landsadvocaat [A] en [H]. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van die zitting waarvan afschriften op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen zijn verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende, geboren op [datum] 1943, is gehuwd met [I] (hierna: de echtgenote), geboren op [datum] 1941.
Begin 2009 is de FIOD-ECD benaderd door een persoon (hierna: de tipgever) die stelde over informatie te beschikken betreffende bankrekeningen van Nederlandse ingezetenen bij Rabobank Luxembourg S.A. (hierna: de Rabobank). In een eerste gesprek is door de FIOD-ECD met de tipgever afgesproken dat de tipgever een deel van de informatie overdraagt zodat de FIOD-ECD kan beoordelen of deze informatie van belang is voor de belastingheffing. De eerste informatie is door de tipgever verstrekt op 30 maart 2009. Naar aanleiding van diverse gesprekken heeft de tipgever zijn informatieverstrekking uitgebreid.
In het “Memo Tipgever Luxemburg” van 2 juli 2009, dat in geschoonde versie tot het procesdossier behoort, is de Belastingdienst tot de conclusie gekomen dat de door de tipgever verstrekte informatie van belang is voor de belastingheffing en dat deze informatie betrouwbaar is. Naar aanleiding van deze bevindingen is met de tipgever een overeenkomst gesloten die door de tipgever is ondertekend op 15 september 2009. Door de Belastingdienst is deze overeenkomst ondertekend op 16 september 2009. Naar aanleiding van het sluiten van deze overeenkomst heeft de tipgever extra informatie verstrekt aan de Belastingdienst. Met de tipgever is overeengekomen dat hij deze informatie aan de Belastingdienst verstrekt tegen een beloning die een percentage beloopt van de IB/PVV, VB en de heffingsrente die wordt betaald op belastingaanslagen die met behulp van deze informatie kunnen worden opgelegd. Op 1 oktober 2009 is door de Belastingdienst de identiteit van de tipgever gecontroleerd. Van deze controle is een ambtsedige verklaring opgemaakt, waarvan een geschoonde versie behoort tot de stukken van het geding. Bij de met de tipgever gesloten overeenkomst heeft de Belastingdienst zich verplicht de identiteit van de tipgever niet bekend te maken.
Naar aanleiding van de van de tipgever ontvangen informatie is de Belastingdienst een project opgestart onder de naam “Derde Categorie”. Voor het project is een landelijke projectleider aangezocht. Het project is gestart op 8 oktober 2009. Op deze datum heeft een vergadering plaatsgevonden met vertegenwoordigers van alle belastingregio’s en is het project officieel binnen de Belastingdienst uitgezet. De vertegenwoordigers van de regio’s hebben het werk vervolgens op hun beurt uitgezet binnen de eigen belastingregio. De belastingplichtigen die in aanmerking kwamen voor een individuele behandeling zijn opgenomen in een Acces-applicatie. De lokale behandelaars zijn vervolgens, in de meeste gevallen, binnen een week na 8 oktober 2009 gestart met de behandeling van de posten.
Op één van de lijsten die door de tipgever zijn verstrekt komen de volgende gegevens voor (de rechtbank heeft de rubrieken overgenomen waar iets is ingevuld):
“RABOBANK LUXEMBOURG S.A. Page 1 7/02/96
Ag. |
A/M |
Rek. |
Naam |
Munt |
Assets |
Town |
Count |
Private |
Work |
Nr. |
In NLG |
||||||||
31 |
31 |
[rekeningnummer] |
[belanghebbende] & |
NLG |
294.588 |
54 [woonplaats] |
Netherl. |
[telefoonnummer] |
[telefoonnummer] |
EVKLANT1.XLS”
Bij brief van 13 oktober 2009 heeft de inspecteur belanghebbende bericht dat hem uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende gerechtigd is of is geweest tot in het buitenland gehouden bankrekeningen. Hij verzoekt belanghebbende dienaangaande gegevens en inlichtingen te verstrekken door middel van het invullen en retourneren van de bijgevoegde formulieren “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)”. In deze brief is belanghebbende gewezen op de verplichtingen van de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), en de gevolgen van het niet verstrekken van de gevraagde informatie. Eenzelfde brief is verzonden aan de echtgenote. Met dagtekening 22 oktober 2009 heeft de inspecteur aan belanghebbende en de echtgenote een rappel gezonden.
Op 7 december 2009 heeft de inspecteur telefonisch contact gezocht met belanghebbende. Met dagtekening 15 december 2009 heeft belanghebbende een akkoordverklaring ondertekend voor de verlenging van de termijnen voor, voor zover hier van belang, de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en 2004.
Bij brief van 8 februari 2010 heeft de gemachtigde zich als zodanig gesteld en de inspecteur verzocht om aan te geven over welke informatie hij beschikt. De inspecteur heeft hierop bij brief van 17 februari 2010 gereageerd.
Met dagtekening 1 juni 2010 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV en VB over 1997 tot en met 2007 (met boeten) op te leggen. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.
De inspecteur heeft bij brief van 28 juni 2010 belanghebbende meegedeeld de in 2.8 genoemde navorderingsaanslagen (met boeten) op te leggen. Vervolgens zijn met dagtekening 20 juli 2010 de navorderingsaanslagen IB/PVV 2002 tot en met 2005 en met dagtekening 20 augustus 2010 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 tot en met 2001 opgelegd. De navorderingsaanslagen IB/PVV over 2006 en 2007 zijn respectievelijk op 26 november 2010 en 3 september 2010 opgelegd.
Belanghebbende heeft bij brieven van 12 augustus 2010, 21 september 2010, 27 september 2010 en 16 december 2010 pro-forma bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 tot en met 2007 (inclusief boeten en heffingsrente). Op 2 september 2010 heeft belanghebbende de bezwaren met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2002 tot en met 2005 gemotiveerd.
De inspecteur heeft, bij brief van 30 november 2011, verzocht om de motivering van de overige bezwaren. Bij deze brief heeft de inspecteur de ambtsedige verklaring van identificatie van belanghebbende van 10 januari 2011 als bijlage meegezonden.
Bij brief van 19 december 2011 heeft de inspecteur, na een telefonisch verzoek van belanghebbende hiertoe, de op de zaak betrekking hebbende stukken naar belanghebbende verzonden. Belanghebbende heeft, bij brief van 20 januari 2012, verzocht om uitstel voor de motivering tot 31 maart 2012.
Belanghebbende heeft, tezamen met anderen, op 8 maart 2012 een kort geding tegen de Staat aangespannen om de stukken ongeschoond te mogen inzien. De Staat heeft hierbij in reconventie geëist dat belanghebbende alsnog de gevraagde informatie verstrekt onder het verbeuren van een dwangsom bij niet nakoming. Na de uitspraak in hoger beroep op 24 april 2012 (Hof Den Haag, nr. 200.104.848/01,
) waarbij de Staat in het gelijk is gesteld, heeft de inspecteur nogmaals belanghebbende gevraagd om gegevens en inlichtingen te verstrekken over de buitenlandse bankrekening.Op 15 mei 2012 heeft belanghebbende twee formulieren naar de inspecteur verzonden. In de “opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” is op alle vragen “n.v.t” ingevuld. Bij de “verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” is “geen rekening” geschreven.
De inspecteur heeft, bij brief van 11 oktober 2012, aangegeven dat de overgelegde informatie niet voldoet aan de gevraagde informatieverstrekking en heeft belanghebbende op grond van artikel 41 AWR opgeroepen voor een onderhoud. Hierop heeft de gemachtigde gereageerd bij brief van 26 oktober 2012. In die brief is vermeld dat belanghebbende heeft ontkend enig vermogensbestanddeel in het buitenland te hebben aangehouden.
Bij brief van 19 november 2012 heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals opgeroepen voor een onderhoud op grond van artikel 41 AWR.
Na een door belanghebbende gedaan verzoek om toekenning van een dwangsom voor alle onderhanden bezwaarschriften, heeft de inspecteur, bij brief van 30 november 2012, uitspraak gedaan op alle bezwaarschriften.
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen, de verhogingen, boeten en heffingsrente terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Meer in het bijzonder zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
Zijn de inlichtingen die de inspecteur van de tipgever heeft ontvangen op rechtmatige wijze verkregen?
Zijn de inlichtingen die de inspecteur van de tipgever heeft ontvangen authentiek?
Is belanghebbende en/of de echtgenote op correcte en juiste wijze als rekeninghouder geïdentificeerd?
Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?
Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard en zo ja, is er sprake van een redelijke schatting?
Zijn de boeten terecht opgelegd en tot het juiste bedrag vastgesteld? Is er reden tot matiging van de boeten?
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van geleden immateriële schade?
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het verhandelde op de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de aanslagen en de beschikkingen. De inspecteur concludeert nader tot gegrondverklaring van de beroepen, vermindering van de aanslagen vanaf 2001 omdat ten onrechte niet de helft van het belaste vermogen is toegerekend aan de echtgenote (toepassing van artikel 2.17, lid 3 Wet inkomstenbelasting 2001), dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente en vermindering van de boeten tot 64% van de (nieuwe) boetegrondslagen.