Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1982, AWB - 15 _ 2946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1982, AWB - 15 _ 2946

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 april 2016
Datum publicatie
19 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:1982
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2946

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking. Gelet op de door de tipgever verstrekte gegevens en de door de inspecteur uitgevoerde identificatie die erin resulteerde dat belanghebbende als rechthebbende tot de tegoeden op voormelde rekening kan worden aangewezen, bestaat er voor de inspecteur voldoende aanleiding om hem nadere inlichtingen te vragen omtrent de buitenlandse bankrekening. Door niet te reageren op de vragenbrieven van de inspecteur heeft belanghebbende niet aan zijn informatieverplichting voldaan. De informatiebeschikkingen (die zien op de jaren 2008 tot en met 2012) zijn terecht genomen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 15/2946 tot en met 15/2949

BRE 15/2951

Uitspraak van 1 april 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met betrekking tot de aan hem op te leggen aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2008 tot en met 2012 informatiebeschikkingen afgegeven. Deze informatiebeschikkingen zijn bij uitspraken op bezwaar van 2 april 2015 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 4 mei 2015, ontvangen bij de rechtbank op 6 mei 2015, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen betreffende de informatiebeschikkingen over de jaren 2008 en 2009 (BRE 15/2946 respectievelijk 15/2947) heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. Ter zake van de beroepen betreffende de informatiebeschikkingen over de jaren 2010 tot en met 2012 (respectievelijk BRE 15/2948, 15/2949 en 15/2951) heeft de griffier van belanghebbende ook een griffierecht geheven van € 45.

1.3.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015 te Breda. De zaken met procedurenummers 13/84 tot en met 13/94, 13/95 tot en met 13/105, 13/401, 13/530, 15/2946 tot en met 15/2949, 15/2951 en 15/2953 tot en met 12/2955, 12/2957 en 12/2958 van verschillende belanghebbenden zijn gelijktijdig ter zitting behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], advocaat te Hilversum, en namens de inspecteur, [verweerder], tot bijstand vergezeld van de landsadvocaat [landsadvocaat] en [A]. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen is verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [datum] 1943, is gehuwd met [B] (hierna: de echtgenote), geboren op [datum] 1941.

2.2.

Na een met de belastingdienst gesloten overeenkomst heeft een tipgever in 2009 informatie verstrekt, waarvan hij beweert dat die informatie betrekking heeft op Nederlandse belastingplichtigen met een rekening bij Rabobank Luxembourg S.A. (hierna: de Rabobank). De rechtbank heeft de zaken gezamenlijk behandeld met onder meer de zaken van belanghebbende die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers BRE 13/84 tot en met 13/94. Een kopie van de uitspraak in die zaken is op dezelfde datum als deze uitspraak verzonden. De rechtbank beschouwt al hetgeen in die uitspraak is vermeld aan feiten als hierin ingelast.

2.3.

Belanghebbende en de echtgenote hebben in de aangiften IB/PVV over de jaren 2008 tot en met 2012 geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een buitenlandse rekening van hen of één van hen bij de Rabobank.

2.4.

De inspecteur heeft belanghebbende en zijn echtgenote geïdentificeerd als rekeninghouders van de onder 2.2 vermelde rekening bij de Rabobank en vervolgens aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd.

2.5.

Na ontvangst van de aangiften over 2008 en 2009 van belanghebbende heeft de inspecteur hem met dagtekening 3 oktober 2011 een vragenbrief gezonden waarin op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR wordt verzocht informatie te verstrekken over een rekening bij de Rabobank met rekeningnummer 15542 en van eventuele andere buitenlandse bankrekeningen van belanghebbende. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Belanghebbende heeft voor oudere jaren steeds ontkend een rekening bij de Rabobank te hebben aangehouden.

2.6.

Met dagtekening 31 oktober 2011 heeft de inspecteur aan belanghebbende een informatiebeschikking voor 2008 gezonden. Daarin heeft hij geconstateerd dat niet aan de verplichtingen van artikel 47 AWR is voldaan en de vragen en verzoeken als volgt benoemd:

- “ “een opgaaf van de in het jaar 2008 aangehouden bankrekeningen en/of beleggingen in het buitenland;

-

een opgaaf van de aanwezige saldi op deze rekeningen en/of beleggingen per 1 januari en 31 december 2008, uitgesplitst per baninstelling met vermelding van rekeningnummer(s) en instelling;

-

een opgaaf van uw overige vermogensbestanddelen van box III per 1 januari en 31 december 2008.”

Voor 2009 is met dezelfde dagtekening eenzelfde informatiebeschikking verstuurd.

2.7.

Dezelfde werkwijze als hiervoor onder 2.5 en 2.6 geschetst, heeft de inspecteur gevolgd bij de aanslagregeling IB/PVV 2010 tot en met 2012. De informatiebeschikking 2010 tot en met 2012 heeft als dagtekening 17 december 2013.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikkingen terecht zijn afgegeven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2.

Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de beschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.

De rechtbank heeft bij uitspraak van heden onder rolnummers BRE 13/84 tot en met 13/94 geoordeeld dat aannemelijk is dat belanghebbende al dan niet samen met zijn echtgenote houder was van een bankrekening bij de Rabobank met in 1996 een saldo van fl. 294.588.

4.2.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gevraagde informatie voor de belastingheffing van belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2012 van belang kan zijn. Voor de aanwezigheid van een belang als bedoeld in artikel 47 van de AWR is slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 8 januari 1986, nr. 23 034, ECLI:NL:HR:1986:AW8125, BNB1986/128). Gelet op de door de tipgever verstrekte gegevens en de door de inspecteur uitgevoerde identificatie die erin resulteerde dat belanghebbende als rechthebbende tot de tegoeden op voormelde rekening kan worden aangewezen, bestaat er voor de inspecteur voldoende aanleiding om hem nadere inlichtingen te vragen omtrent voornoemde rekening bij de Rabobank. De enkele omstandigheid dat de gegevens betrekking hebben op het jaar 1996 kan hier niet aan afdoen. Er was immers in dat jaar sprake van een aanzienlijke saldo (fl. 294.588). Nu het voorts een algemene ervaringsregel is dat buitenlandse banktegoeden in een land met een bankgeheim voor een langere periode plegen te worden aangehouden, kan de inspecteur ook zoveel later nog in redelijkheid vragen om een nadere toelichting van de zijde van belanghebbende.

4.3.

Door niet te reageren op de vragenbrieven van de inspecteur heeft belanghebbende niet aan zijn informatieverplichting voldaan. De informatiebeschikkingen zijn in zoverre terecht genomen.

4.4.

Het beroep van belanghebbende op de uitspraak van rechtbank Breda van 20 september 2012, nr. 12/1937, ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2216, kan niet tot een ander oordeel leiden. In tegenstelling tot het onderhavige geval, had de inspecteur in dat geval niet aannemelijk gemaakt dat de belanghebbende in een eerder jaar (1994 in dat geval) gerechtigd was geweest tot een buitenlandse bankrekening.

4.5.

Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5 Proceskosten

6 Beslissing