Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2494, AWB - 16 _ 168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2494, AWB - 16 _ 168

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 april 2016
Datum publicatie
28 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:2494
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 168

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/168, BRE 16/169, BRE 16/170, BRE 16/171 en BRE 16/173

uitspraak van 22 april 2016

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslag IB/PVV 2010) en een aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de aanslag Waz 2010) met respectievelijk de aanslagnummer [aanslagnummer] .H.07 en [aanslagnummer] .W.06 opgelegd. Daarnaast heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2012) met aanslagnummer [aanslagnummer] .H.26.01 opgelegd. Voor het jaar 2013 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2013) en aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de aanslag Waz 2013) met respectievelijk de aanslagnummers [aanslagnummer] .H.36.01 en [aanslagnummer] .W.36.01.4 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar van 25 november 2015 heeft de inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.

1.2.

Bij brief met dagtekening 8 januari 2016, ingekomen bij de rechtbank op 11 januari 2016, heeft belanghebbende beroepen ingesteld tegen die uitspraken op bezwaar. De rechtbank heeft aan de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2010, de aanslag Waz 2010, de aanslag IB/PVV 2012, de aanslag IB/PVV 2013 en de aanslag Waz 2013 respectievelijk de zaaknummers BRE 16/168, BRE 16/169, BRE 16/170, BRE 16/171 en BRE 16/173 toegekend

1.3.

Belanghebbende heeft zich desgevraagd bij brief van 22 januari 2016 uitgelaten over de tijdigheid van de beroepen.

1.4.

De inspecteur heeft bij brief van 25 februari 2016 op de in 1.3. genoemde reactie van belanghebbende gereageerd.

2 Motivering

2.1.

Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het eind van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.2.

De dagtekening van de bestreden uitspraken op bezwaar is 25 november 2015. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de uitspraken op bezwaar pas na die datum zijn verzonden, zodat de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op woensdag 6 januari 2016. Het beroepschrift is door belanghebbende bij de rechtbank afgegeven op 11 januari 2016. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.

2.3.

Belanghebbende heeft als reden voor de overschrijding van de beroepstermijn opgegeven dat hij in de veronderstelling was dat het beroepschrift reeds bij de rechtbank was ontvangen, omdat hij dit op 24 december 2015 per gewone post naar de rechtbank heeft toegestuurd. Op 8 januari 2016 heeft belanghebbende telefonisch contact opgenomen met de rechtbank, omdat hij nog geen ontvangstbevestiging had gekregen. Uit het telefonische contact met de rechtbank bleek dat het beroepschrift niet was ontvangen, daarom heeft belanghebbende het beroepschrift vervolgens op 11 januari 2016 bij de rechtbank afgegeven.

2.4.

De rechtbank is van oordeel dat met de in 2.3. door belanghebbende genoemde omstandigheden geen verschoonbaarheid voor de termijnoverschrijding is gegeven, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de beroepstermijn. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt (bijvoorbeeld met bewijsstukken van de eerdere verzending) binnen de beroepstermijn een beroepschrift te hebben ingediend. De enkele stelling dat een beroepschrift op 24 december 2015 is verzonden, is onvoldoende. Het risico voor het niet kunnen aantonen dat een beroepschrift daadwerkelijk binnen de beroepstermijn is verzonden, dient voor rekening van belanghebbende te blijven.

2.5.

Dat belanghebbende op 8 januari 2016 telefonisch contact heeft opgenomen met de rechtbank, omdat hij nog geen ontvangstbevestiging had gekregen maakt de termijnoverschrijding ook niet verschoonbaar. Het telefonisch contact heeft plaatsgevonden na afloop van de beroepstermijn. Belanghebbende was op dat moment reeds in verzuim. Het telefonisch contact op 8 januari 2016 maakt niet dat een reeds ontstaan verzuim alsnog verschoonbaar wordt.

2.6.

Nu door belanghebbende geen andere redenen zijn aangevoerd waarom het beroepschrift te laat is ingediend en de rechtbank ook ambtshalve geen reden voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding bekend is geworden, is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.

2.7.

De beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.

2.8.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2016 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.C.A. Koster, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.