Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2541, AWB - 15 _ 2653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2541, AWB - 15 _ 2653

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 april 2016
Datum publicatie
27 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:2541
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2653
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 35b

Inhoudsindicatie

Belanghebbende maakt niet aannemelijk gemaakt dat de vennootschap op het moment van overlijden een materiële onderneming dreef. De binnen de vennootschap verrichte werkzaamheden gaan het normaal vermogensbeheer niet te boven. De inspecteur heeft de bedrijfsopvolgingsfaciliteit terecht niet toegepast.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/2653

Uitspraak van 28 april 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor een verkrijging van € 6.134.114 uit de nalatenschap van [A] een aanslag recht van successie opgelegd van € 1.592.721.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 maart 2015 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In hetzelfde geschrift heeft de inspecteur – kennelijk ambtshalve – de aanslag verminderd tot een bedrag van € 924.005 gebaseerd op een verkrijging van € 3.657.386.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 april 2015, ontvangen bij de rechtbank op 28 april 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2016 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Helmond, en namens de inspecteur, [verweerder]. Gelijktijdig zijn behandeld de zaken bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 15/2653 en 15/2654. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Op [datum] 2009 is de moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) overleden. Belanghebbende en zijn zus [B] (hierna: de zus of zijn zus) zijn de enige erfgenamen. De echtgenoot van erflaatster, [C], is op [datum] 2008 overleden.

2.2.

Tot de nalatenschap van erflaatster behoren de aandelen in [Beheer BV] (hierna: Beheer BV). Beheer BV hield op het moment van overlijden van erflaatster 100% aandelen in [D BV] en 30% van de aandelen in [E BV]. Daarnaast bezat Beheer BV drie beleggingsparticipaties. Tot het vermogen van Beheer BV behoorde verder een productielijn voor het maken van [producten] (hierna: de productielijn), de in 2.4 vermelde lening aan belanghebbende en zijn zus, en de in 2.7 vermelde vordering op [F BV].

2.3.

De productielijn is aangekocht door Beheer BV en wordt door haar verhuurd aan [G BV] (hierna: [G BV]). De productielijn staat in een bedrijfspand aan de [adres] te [plaats X] (hierna: het bedrijfspand). Het onderhoud wordt gepleegd door [G BV]. De verzekeringspremie wordt betaald door Beheer BV en verhaald op [G BV]. Door of namens Beheer BV worden geen feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de productielijn verricht.

2.4.

Het bedrijfspand wordt door [G BV] gehuurd van de [Maatschap] (hierna: de maatschap). Belanghebbende en zijn zus hebben voor de aankoop van de economische eigendom van het bedrijfspand op 13 juli 2007 € 2.244.752 geleend van Beheer BV.

2.5.

Tot 22 juli 2009 bezat Beheer BV de (gecertificeerde) preferente aandelen in [G BV]. De gewone aandelen waren in handen van: de erven van [C], [H NV], [I BV] en [J BV]. Belanghebbende bezit alle aandelen in [I BV] en zijn zus bezit alle aandelen in [H NV]

2.6.

Op 22 juli 2009 heeft Beheer BV de aandelen [G BV] verkocht aan [K BV] voor een bedrag van € 4.921.000. Daarnaast heeft Beheer BV haar vordering op [L BV], een dochtermaatschappij van [G BV], aan [K BV] verkocht voor € 904.000. De aandelen in [K BV] worden gehouden door [J BV]. en [F BV]. De aandelen in [F BV]. en [J BV]. zijn in handen van derden. Van de totale verkoopsom van € 5.825.000 is € 2.825.000 door [K BV] voldaan. De huur door [G BV] van de productielijn van Beheer BV en de huur door [G BV] van het bedrijfspand van de maatschap zijn onder dezelfde voorwaarden voortgezet.

2.7.

Op 26 augustus 2009 is tussen Beheer BV en [F BV]. een (leen)overeenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat het schuldig gebleven deel van de koopsom, € 3.000.000, door [F BV]. wordt overgenomen van [K BV] en wordt omgezet in een leenovereenkomst. De overeengekomen rente is niet winstafhankelijk. Als zekerheid hebben [J BV]. en [F BV]. elk een pandrecht aan Beheer BV gegeven op 9000 aandelen [K BV] Daarnaast heeft [F BV]. een vermogensinstandhoudingsverklaring ondertekend, inhoudende dat het eigen vermogen van [F BV]. gedurende de looptijd van de geldlening ten minste € 8.120.000 bedraagt.

2.8.

Omdat de aangifte successierecht niet tijdig was ingediend, heeft de inspecteur met dagtekening 7 augustus 2012 ambtshalve een aanslag opgelegd naar een verkrijging van € 6.134.114. In bezwaar heeft belanghebbende alsnog een aangifte ingediend en daarin verzocht om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) als bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956. Bij één geschrift met dagtekening 17 maart 2015 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en is de aanslag verminderd (zie 1.2). Bij deze vermindering is de BOR niet toegepast.

2.9.

Bij brief met eveneens dagtekening 17 maart 2015 en met onderwerp ‘Rectificatie ontvankelijkheid bezwaarschrift’ heeft de inspecteur aan belanghebbende gemeld dat gebleken is dat bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en dat hij het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaart.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de te belasten erfrechtelijke verkrijging juist is vastgesteld. In bijzonder is in geschil of belanghebbende met betrekking tot verkrijging van de aandelen in Beheer BV (gedeeltelijk) recht heeft op toepassing van de BOR.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot verlaging van de aanslag in verband met de toepassing van de BOR. De inspecteur concludeert – gelet op zijn nadere stelling ter zitting – tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot verlaging van de aanslag in verband met een hoger in aanmerking te nemen bedrag aan belastinglatentie.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing