Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2620, AWB - 15 _ 5090
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2620, AWB - 15 _ 5090
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 april 2016
- Datum publicatie
- 30 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:2620
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:3230, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 5090
Inhoudsindicatie
Belanghebbenden wonen in Duitsland en zijn gezamenlijk eigenaar van een vakantiewoning gelegen in Nederland, die zij met tussenkomst van een in Nederland gevestigd verhuurkantoor verhuren. Naar het oordeel van de rechtbank beschikken belanghebbenden niet over een vaste inrichting in Nederland en bestaat aldus geen recht op toepassing van de kleine ondernemersregeling van artikel 25 van de Wet OB’68.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/5090
uitspraak van 26 april 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbenden] , wonende te [plaats X], Duitsland,
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 12 juni 2015 op het bezwaar van belanghebbenden tegen de door hen over het jaar 2013 voldane omzetbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Namens belanghebbenden is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Vooraf en ambtshalve
De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat hij ervan uitgaat dat het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank ziet geen reden anders te oordelen.
Inhoudelijk
Belanghebbenden wonen in Duitsland. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van een vakantiewoning in [plaats Y] (hierna: de vakantiewoning), gelegen in Nederland in het vakantiepark [vakantiepark] (hierna: het vakantiepark). Belanghebbenden verhuren de vakantiewoning en zijn daarvoor ondernemer voor de omzetbelasting.
De verhuur van de vakantiewoning vindt plaats met tussenkomst van [A BV] (hierna: verhuurkantoor). Het verhuurkantoor is op het vakantiepark gevestigd. Naar de rechtbank begrijpt, zijn belanghebbenden en het verhuurkantoor hiertoe een overeenkomst aangegaan, die is gebaseerd op de standaard huurovereenkomst “[huurovereenkomst]” (hierna: de huurovereenkomst).
In de huurovereenkomst is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende bepaald:
“ 4. Behoudens voorkeurboekingen zal steeds getracht worden gelijksoortige objecten in gelijke mate voor de verhuur beschikbaar te stellen. (…)
7. Het verhuurkantoor controleert de toestand na afloop van iedere huurperiode en zorgt voor een goede afwikkeling van de huurbetrekkingen.
(…)
8. De eigenaar bepaalt per jaar welke periode(s) voor verhuur beschikbaar is c.q. zullen zijn en zal dit uiterlijk 1 november voor het betreffende verhuurjaar aan het verhuurkantoor bekendmaken. In geval op deze datum geen schriftelijke mededeling van de eigenaar is ontvangen, komt het object volledig ter beschikking voor verhuur via het verhuurkantoor. Eigen gebruik van het verhuurobject is, naast de van tevoren aangegeven perioden, niet toegestaan.
9. Het verhuurkantoor is verplicht aan het einde van het seizoen rekening en verantwoording af te leggen inzake verhuur en de aan de eigenaar toekomende gelden af te dragen.
(…)
14. De vergoeding voor de bemiddeling van het verhuurkantoor bedraagt 16% van de bruto huursom, vermeerderd met de aan het Rijk af te dragen omzetbelasting over de ontvangen huurpenningen, welke omzetbelasting de eigenaar bij ondernemerschap aan het verhuurkantoor kan berekenen over de netto huuropbrengst. Deze afrekening en verrekening zal door het verhuurkantoor intern worden verzorgd.
15. Het verhuurkantoor verplicht zich met betrekking tot bovenstaande provisie- en kostenregeling tot het werven van huurders door middel van:
een goede promotie van [B]
het verzorgen van advertenties
het aangaan van samenwerkingsverbanden ten behoeve van promotie
het verstrekken van telefonische/elektronische informatie
het verzenden van foldermateriaal en reserveringsformulieren
het verzenden van huurovereenkomsten
het innen van de huursommen
het verzorgen van de verhuuradministratie
het inschrijven van de huurder bij aankomst
het innen van de waarborgsom bij aankomst van de huurder
het verstrekken van toeristische informatie
het aanreiken van de sleutels van het object
het totale beheer van het verhuurkantoor met de daaruit voortvloeiende administratieve verwerking en opstellen van de afrekeningen voor de eigenaar van het object.
(…)
17. De verhuurprijzen zullen door het verhuurkantoor, afhankelijk van de jaarlijkse vakantieperiodes worden vastgesteld.
Belanghebbenden hebben op 24 maart 2014 over het jaar 2013 aangifte omzetbelasting gedaan. Zij hebben de op aangifte verschuldigde belasting voldaan en maken bezwaar tegen de voldoening op aangifte.
Uitsluitend is in geschil of belanghebbenden in Nederland over een vaste inrichting beschikken en of zij aldus recht hebben op toepassing van de kleine ondernemersregeling van artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de KOR).
De beantwoording van de vraag of sprake is van een vaste inrichting moet worden beoordeeld aan de hand van de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria, nu noch de Wet OB noch de Btw-richtlijn een omschrijving bevat van het begrip vaste inrichting.
In het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 4 juli 1985, zaak 168/84 (Berkholz), oordeelde het Hof dat er sprake is van een vaste inrichting,
"indien de inrichting een zekere bestendigheid vertoont, doordat zij duurzaam over het personeel en de technische middelen beschikt die voor bepaalde diensten noodzakelijk zijn".
In het arrest van 17 juli 1997, zaak C-190/95 (ARO Lease) heeft het Hof hieraan toegevoegd:
“16. Om in afwijking van het als uitgangspunt geldende zetelcriterium een inrichting te kunnen aanmerken als plaats van een dienst van een belastingplichtige, moet die inrichting bijgevolg een voldoende mate van duurzaamheid en een – wat personeel en technisch materieel betreft – geschikte structuur bezitten om een zelfstandige verrichting van de betrokken diensten mogelijk te maken.
Naar de rechtbank begrijpt, worden nagenoeg alle handelingen met betrekking tot de verhuur van de vakantiewoning verricht door het, in Nederland gevestigde, verhuurkantoor. Hiertoe zet het verhuurkantoor eigen personeel en middelen in. De vraag rijst of belanghebbenden daarmee kunnen beschikken over een geschikte structuur om een zelfstandige verrichting van de betrokken diensten in Nederland mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval, nu niet aannemelijk is dat belanghebbenden in hun hoedanigheid van opdrachtgever (dagelijkse) instructies kunnen geven over de wijze waarop de betrokken diensten door het verhuurkantoor worden uitgevoerd en de daartoe beschikbare middelen en het personeel worden ingezet. Voorts volgt uit de omstandigheden dat het verhuurkantoor ook werkzaamheden voor andere eigenaren van vakantiewoningen op het park verricht en naar eigen inzicht de keuze maakt welke vakantiewoning aan een geïnteresseerde huurder wordt verhuurd, dat belanghebbenden niet een zodanige invloed op het personeel en de middelen van het verhuurkantoor kunnen uitoefenen dat zij hierover als het ware vrij kunnen beschikken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat belanghebbenden in Nederland niet over een vaste inrichting beschikken en derhalve geen recht hebben op toepassing van de KOR. De stelling van belanghebbenden dat in Duitsland nagenoeg geen activiteiten plaatsvinden, doet daar niet aan af.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2016 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.