Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3230, 16/03353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3230, 16/03353

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 juli 2017
Datum publicatie
24 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3230
Formele relaties
Zaaknummer
16/03353
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 25

Inhoudsindicatie

Belanghebbenden wonen in Duitsland en zijn gezamenlijk eigenaar van een vakantiewoning gelegen in Nederland. Zij verhuren deze vakantiewoning, middels tussenkomst van een in Nederland gevestigd verhuurkantoor, aan derden. Het Hof is van oordeel dat belanghebbenden niet beschikken over een vaste inrichting in Nederland hetgeen betekent dat zij geen recht hebben op toepassing van de kleine ondernemersregeling zoals bedoeld artikel 25, van de Wet OB 1968

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03353

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbenden] ,

wonende te [plaats 1] (Duitsland),

hierna gezamenlijk te noemen: belanghebbenden,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 april 2016, nummer BRE 15/5090, in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen voldoening op de aangifte omzetbelasting 2013.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbenden hebben op 24 maart 2014 aangifte omzetbelasting (OB) gedaan over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Naar aanleiding van het door belanghebbenden tegen deze aangifte gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak het bezwaar afgewezen.

1.2.

Belanghebbenden zijn van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 251. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 20 juni 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , belastingadviseur te [plaats 2] , als gemachtigde van belanghebbenden, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en de heren [C] en [D] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting vervolgens het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting stelt het Hof de volgende feiten en omstandigheden vast.

2.1.

Belanghebbenden wonen in Duitsland. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van een vakantiewoning in [plaats 3] (hierna: de vakantiewoning), gelegen in het vakantiepark [E] (hierna: het vakantiepark). Belanghebbenden verhuren de vakantiewoning en zijn daarvoor in Nederland ondernemer voor de omzetbelasting.

2.2.

De verhuur van de vakantiewoning vindt plaats door tussenkomst van ‘ [F] B.V.’ (hierna: het verhuurkantoor), gevestigd in [plaats 3] . Tot de gedingstukken behoort een standaard verhuurovereenkomst met als titel ‘Verhuurovereenkomst [verhuurovereenkomst] ’, met bijbehorende standaard verhuurvoorwaarden (hierna: de verhuurovereenkomst). Naar het Hof begrijpt zijn belanghebbenden en het verhuurkantoor (onder de naam “ [verhuurkantoor] ”) op basis van de verhuurovereenkomst een overeenkomst aangegaan tot verhuur van de vakantiewoning.

2.3.

In de verhuurovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

‘1. Het object wordt door het verhuurkantoor voor rekening en risico van de eigenaar verhuurd aan derden. (…)

4. Behoudens voorkeurboekingen zal steeds getracht worden gelijksoortige objecten in gelijke mate voor de verhuur beschikbaar te stellen. (…)

7. Het verhuurkantoor controleert de toestand na afloop van iedere huurperiode en zorgt voor een goede afwikkeling van de huurbetrekkingen.

8. De eigenaar bepaalt per jaar welke periode(s) voor verhuur beschikbaar is c.q. zullen zijn en zal dit uiterlijk 1 november voor het betreffende verhuurjaar aan het verhuurkantoor bekendmaken. In geval op deze datum geen schriftelijke mededeling van de eigenaar is ontvangen, komt het object volledig ter beschikking voor verhuur via het verhuurkantoor. Eigen gebruik van het verhuurobject is, naast de van tevoren aangegeven perioden, niet toegestaan.

9. Het verhuurkantoor is verplicht aan het einde van het seizoen rekening en verantwoording af te leggen inzake verhuur en de aan de eigenaar toekomende gelden af te dragen. (…)

13. (…) Het verhuurkantoor is niet aansprakelijk voor schade, toegebracht of ontstaan door de huurder en/of derden. (…)

14. De vergoeding voor de bemiddeling van het verhuurkantoor bedraagt 16% van de bruto huursom, vermeerderd met de aan het Rijk af te dragen omzetbelasting over de ontvangen huurpenningen, welke omzetbelasting de eigenaar bij ondernemerschap aan het verhuurkantoor kan berekenen over de netto huuropbrengst. Deze afrekening en verrekening zal door het verhuurkantoor intern worden verzorgd.

15. Het verhuurkantoor verplicht zich met betrekking tot bovenstaande provisie- en kostenregeling tot het werven van huurders door middel van:

 een goede promotie van [verhuurkantoor]

 het verzorgen van advertenties

 het aangaan van samenwerkingsverbanden ten behoeve van promotie

 het verstrekken van telefonische/elektronische informatie

 het verzenden van foldermateriaal en reserveringsformulieren

 het verzenden van huurovereenkomsten

 het innen van de huursommen

 het verzorgen van de verhuuradministratie

 het inschrijven van de huurder bij aankomst

 het innen van de waarborgsom bij aankomst van de huurder

 het verstrekken van toeristische informatie

 het aanreiken van de sleutels van het object

 het totale beheer van het verhuurkantoor met de daaruit voortvloeiende administratieve verwerking en opstellen van de afrekeningen voor de eigenaar van het object. (…)

17. De verhuurprijzen zullen door het verhuurkantoor, afhankelijk van de jaarlijkse vakantieperiodes worden vastgesteld.’

2.4.

Belanghebbenden hebben op 24 maart 2014 over het jaar 2013 aangifte omzetbelasting gedaan. Zij hebben de op aangifte verschuldigde belasting voldaan en vervolgens bezwaar tegen de voldoening op aangifte gemaakt.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbenden in Nederland over een vaste inrichting beschikken, waardoor zij recht hebben op toepassing van de kleine ondernemersregeling (hierna: de KOR) zoals bedoeld in artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

Belanghebbenden zijn van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan het volgende toegevoegd:

Gemachtigde De vakantiewoning zelf vormt geen vaste inrichting.

Inspecteur Het verhuurkantoor doet alles onder eigen naam en niet onder de naam van belanghebbenden. Als huurder weet je niet wiens woning gehuurd wordt als je kiest voor een huisje op het vakantiepark.

De spreiding van huurders wordt bepaald door het verhuurkantoor. De huurovereenkomst met een gast wordt gesloten onder de naam van het verhuurkantoor: de huurder ziet de namen van belanghebbenden niet. Daarom is hun onderneming ook niet voor huurders zichtbaar en dus is er geen vaste inrichting.

3.3.

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van de omzetbelasting die op aangifte met betrekking tot het jaar 2013 is voldaan. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing