Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-05-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3666, BRE - 15 _ 4909
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-05-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3666, BRE - 15 _ 4909
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 mei 2016
- Datum publicatie
- 25 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:3666
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:1070, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 4909
Inhoudsindicatie
Artikel 9 van de Wet BPM; nieuw of gebruikt. Belanghebbende heeft een auto gekocht die drie dagen eerder op Duits kenteken is gesteld. Op het moment van aangifte/registratie in Nederland was de kilometerstand 29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een gebruikte auto. De rechtbank acht aannemelijk dat de kilometers met instemming van belanghebbende zijn afgelegd, zodat daarmee naar maatschappelijke opvattingen nog geen sprake is van een gebruikt voertuig. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de auto ten tijde van de aangifte/registratie sporen van gebruik had. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/4909
uitspraak van 26 mei 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 26 juni 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM), aanslagnummer [aanslagnummer].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Westerhoven, tot zijn bijstand vergezeld van
[A], en namens de inspecteur, [verweerder].
Gelijktijdig zijn ter zitting behandeld de zaken met de procedurenummers BRE 15/4910, 15/4909 en 15/6248.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
De personenauto van het merk Fiat, type 500 0.9 Twin air, met identificatienummer [nummer] (hierna: de auto) is op [datum] 2013 op naam van [B], wonende te [plaats Y] in Duitsland en verbonden aan [C] te [plaats Y], geregistreerd in het Duitse kentekenregister. Daarbij is de auto voorzien van het Duitse kenteken [kenteken].
Op [datum] 2013 heeft belanghebbende de auto gekocht van [C] voor een bedrag van € 10.018,46.Op de factuur die bij die levering is opgemaakt, staat ‘Neuwagenrechnung’. Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto op 3 januari 2014 aangifte BPM gedaan. De auto had toen een kilometerstand van 29. De aangifte vermeldt een te betalen bedrag van nihil. Belanghebbende is er in haar berekening van het door haar op aangifte verschuldigde bedrag vanuit gegaan dat de auto moest worden aangemerkt als een gebruikte personenauto als bedoeld in artikel 10 van de Wet BPM.
De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2015 een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van een nieuwe auto. Uitgaande daarvan is de verschuldigde BPM berekend op een bedrag van € 420. Daarbij is bij beschikking belastingrente vastgesteld van € 1. Hiertegen is door belanghebbende bezwaar gemaakt. Het bezwaar van belanghebbende is bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Tussen partijen is in geschil:
- -
-
of sprake is van een gebruikte auto (belanghebbende) dan wel van een nieuwe auto (inspecteur). Het bedrag van de naheffingsaanslag is op zichzelf niet in geschil.
- -
-
of de inspecteur verplicht is tot vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten van bezwaar en beroep.
Nieuw of gebruikt
Voor de berekening van de verschuldigde BPM maakt de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) onderscheid tussen nieuwe en gebruikte personenauto’s (artikel 9, vijfde en zesde lid, van de Wet BPM). In dit verband moet onder een nieuwe personenauto worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest (vgl. HR 29 mei 2009, nr. 08/00824, ECLI:NL:HR:2009:BI5100). Wat onder ‘gebruikte personenauto’ moet worden verstaan bepaalt de Wet BPM niet. Ook tijdens de parlementaire behandeling is geen aandacht besteed aan de invulling van het begrip ‘gebruikte personenauto’.
Aan de Memorie van Toelichting bij de ‘Overige fiscale maatregelen 2010’ ontleent de rechtbank de volgende passage (Kamerstukken II 2009-2010, 32 129, nr. 3 p.18):
‘8.1. Constructiebestrijding in de BPM
Teneinde belastingvermijdende constructies te vermijden neemt het kabinet twee maatregelen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM). De eerste maatregel beoogt de U-bochtconstructie te bestrijden, de tweede bestrijdt de zogenaamde hagelschadeconstructie.
Bij de U-bochtconstructie wordt een nieuw te leveren auto eerst op een buitenlands kenteken gezet om vervolgens als gebruikt voertuig te worden geïmporteerd. Omdat bij import een lagere waarde van het voertuig wordt aangegeven, resulteert dit in een lagere BPM. Deze lagere BPM kan behaald worden met een beroep op de afschrijvingstabel of met een beroep op een taxatierapport. Het kabinet bestrijdt deze constructie door niet meer voetstoots te accepteren dat een in het buitenland op kenteken gestelde auto 'gebruikt' is. Voor dit beleid is steun te vinden in een arrest van de Hoge Raad [in voetnoot: HR 29 mei 2009, nr. 08/00824 (toevoeging rechtbank: ECLI:NL:HR:2009:BI5100)]. De Raad bevestigt dat de toepassing van de U-bochtconstructie onder de huidige wetgeving er niet toe leidt dat sprake is van een gebruikte auto. Van belang is onder andere de in deze gevallen zeer lage kilometerstand, de korte registratieperiode in het buitenland en het moment waarop een koopcontract is gesloten. Voor deze bestrijding is een aanpassing van de wet dan ook niet noodzakelijk. De maatregel wordt vormgegeven door een wijziging van de Leidraad BPM.’
Gelet op de systematiek van de wet, waarbij de catalogusprijs als heffingsgrondslag de hoofdregel is en een vermindering van de aldus berekende BPM de uitzondering, rust op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat bij het doen van aangifte voor de BPM sprake is geweest van een gebruikte auto.
De rechtbank acht belanghebbende daarin niet geslaagd. Uit de feiten, weergegeven in 2.1 en 2.2, leidt de rechtbank het volgende af. Belanghebbende heeft de auto gekocht 3 dagen na de eerste, buitenlandse, kentekenregistratie, waarbij de auto op de factuur als ‘nieuw’ is omschreven. In de periode vanaf de eerste, buitenlandse kentekenregistratie op [datum] 2013 tot de datum van kentekenregistratie in Nederland op [datum] 2014 zijn er 29 kilometers met de auto afgelegd. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit kilometers betreffen die met instemming van belanghebbende zijn afgelegd, bijvoorbeeld in het kader van het vervullen van de formele verplichtingen waaraan belanghebbende moet voldoen om de auto op de openbare weg in Nederland te mogen gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee naar maatschappelijke opvattingen nog geen sprake van een gebruikt voertuig. De auto is evenmin vanwege de staat waarin de auto verkeerde als gebruikt aan te merken, nu gesteld noch gebleken is dat de auto ten tijde van de aangifte/registratie op dat moment sporen van gebruik had. Daaraan doet, gelet op het in 2.5.1 genoemde arrest, niet af dat de auto eerder in Duitsland geregistreerd is geweest. Belanghebbende heeft verder geen objectiveerbare bewijsstukken bijgebracht waaruit zou kunnen blijken dat bij het doen van de aangifte sprake was van een gebruikte auto.
Conclusie
Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft gesteld, kan niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank de auto naar verkeersopvattingen terecht als ‘nieuw’ aangemerkt. Derhalve is het beroep ongegrond verklaard.
Proceskostenvergoeding
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Gelet daarop behoeft het laatste in 2.4 weergegeven geschilpunt geen behandeling meer.
Deze uitspraak is gedaan op 26 mei 2016 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
loket bestuursrecht.