Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3766, BRE - 14 _ 4984
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3766, BRE - 14 _ 4984
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 juni 2016
- Datum publicatie
- 26 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:3766
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:4027, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 14 _ 4984
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 36
Inhoudsindicatie
Een naheffingsaanslag OB 2003 voor een geliquideerde BV, die pas in 2009, naheropening van de vereffening, is bekendgemaakt, is niet tijdig bekendgemaakt. De voormalige bestuurder van de BV kan daarvoor niet aansprakelijk worden gesteld.
De aansprakelijkheid voor de naheffingsaanslag over 2004 blijft wel in stand. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd omdat sprake was van schijntransacties en fraude met leveringen van auto’s, belanghebbende het beleid van de BV heeft bepaald en de betalingsonmacht niet tijdig is gemeld.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/4984
uitspraak van 1 juni 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft bij beschikking van 8 maart 2010 belanghebbende aansprakelijk gesteld voor door [A BV], voorheen [A2 BV], niet-betaalde belastingschulden (beschikking met kenmerk [aanslagnummer]).
De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juli 2010 de beschikking aansprakelijkstelling gehandhaafd. Daartegen heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld (zaaknummer AWB 10/2933). De rechtbank heeft bij uitspraak van 15 maart 2012, nr. 10/2933, het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Hof ‘s-Hertogenbosch heeft (zaaknummer 12/00140) de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het geding terug verwezen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van zijn uitspraak.
Zowel de ontvanger als belanghebbende heeft geen conclusie na terugwijzing ingediend. Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting in de procedure na terugwijzing heeft plaatsgehad op 20 april 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Rotterdam en namens de ontvanger: [verweerder]. De ontvanger heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
Belanghebbende is van [datum] 2003 tot en met [datum] 2004 onmiddellijk en middellijk aandeelhouder en tevens de directeur geweest van [A2 BV], welke BV een autohandel dreef (hierna: de BV).
De aandelen van de BV zijn op [datum] 2004 overgedragen aan [B] (hierna: [B]), die toen tot directeur werd benoemd. De naam van de BV is op [datum] 2006 statutair gewijzigd in [A BV]. In een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Brabant ten behoeve van de BV staat vermeld dat op [datum] 2006 is geregistreerd dat de ontbonden BV is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn en wel met ingang van [datum] 2006. [B] werd benoemd tot bewaarder van de boeken en bescheiden.
Namens de inspecteur is op 9 december 2003 bij de BV een boekenonderzoek ingesteld. Bij het onderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat (i) de BV facturen kreeg voor auto’s van een bedrijf [C] (hierna: [C]), (ii) [C] op deze facturen aan de BV omzetbelasting in rekening heeft gebracht, en (iii) de BV voornoemde omzetbelasting in aftrek heeft gebracht in haar aangiften omzetbelasting. De inspecteur heeft bij het raadplegen van de (interne) systemen van de Belastingdienst geconstateerd dat [C] geen omzetbelasting heeft betaald.
Bij een tripartiete overleg in 2004 is besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen onder andere belanghebbende, de BV en [C], naar onder meer het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. In het proces-verbaal (dossiernummer: [nummer] en codenummer: [nummer]) heeft de FIOD-ECD het vermoeden geuit dat belanghebbende initiator en regisseur was van een btw carrouselfraude.
Van het strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende zijn overzichtprocessen-verbaal opgesteld. In het overzichtproces-verbaal, zaakdossier 1, dossiernummer [nummer]/PV code: [nummer], staat het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:
“2.4.4.6 Doorfacturatie [C] aan [A2 BV]
De administratie van [C] is niet bewaard gebleven. Wij, verbalisanten, hebben de handelingen van/namens [C] derhalve moeten reconstrueren aan de hand van
-de facturen welke door [D Bvba] aan [C] zijn gericht;
-de administratie van [A2 BV]:
-de administratie van [E] welke in het kader van onderzoek (…) in beslag is genomen;
-de bankrekening van [C].
Hieruit komt naar voren dat [C] tot medio januari 2004 heeft gefactureerd aan [A2 BV]. Na deze datum factureert [C] aan [E] welke op zijn beurt een groot deel van de auto’s weer doorfactureert aan [A2 BV].
Opvallend is dat de auto’s (…) van [D Bvba] aan [F] zijn gefactureerd, door [C] aan [E] worden gefactureerd, waarna ze uiteindelijk weer voornamelijk bij [A2 BV] terechtkomen.
Omdat de administratie van zowel [F] (…) als [C] niet bewaard zijn gebleven blijft het ons, verbalisanten, onduidelijk of en hoe de facturatie tussen [F] en [C] is verlopen.
(…)
3.8.2.4 Facturatie van [D Bvba] aan [F] ([F])
Ons, verbalisanten, valt verder de facturatie aan “[G]” op. Dit bedrijf kennen wij, verbalisanten, als [F] ([F]), uit strafrechtelijk onderzoek (…), waarin wij het vermoeden hebben geformuleerd dat de door of namens [F] uitgeschreven facturen allen vals zouden zijn omdat er sprake zou zijn van gefingeerde leveringen. De facturatie door [D Bvba] aan [F], zijnde 21 facturen, is gedateerd op 15 februari 2004 (10 facturen) en op 30 april 2004 (11 facturen).”
Belanghebbende is door de strafkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch bij vonnis van 22 juni 2010 veroordeeld voor onder meer het feitelijk leiding geven aan het in de periode 1 september 2003 tot en met 19 februari 2004 door de BV opzettelijk onjuist doen van bij de belastingwet voorziene aangiften omzetbelasting. De strafkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 27 december 2012 ten aanzien van belanghebbende, voor zover hier van belang, wettig en overtuigend bewezen verklaard dat:
“1. [A2 BV], verder te noemen 'de B.V.', op tijdstippen in de periode van de maand september 2003 tot en met de maand januari 2004 in de gemeente [woonplaats] opzettelijk de bedrijfsadministratie van de B.V., zijnde die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hebbende de B.V., toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in die bedrijfsadministratie opgenomen facturen, volgens factuuropdruk afkomstig van [C], gericht aan de B.V., ter zake de levering van auto's door "[C]" aan de B.V. tegen de op die facturen vermelde prijzen, zulks terwijl inkoop van die auto's voornoemd door de B.V. bij "[C]" in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden, met het oogmerk om dat samenstel van geschriften voornoemd als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
4. [A2 BV], verder te noemen 'de B.V.', op tijdstippen in de periode van
1 september 2003 tot en met 19 februari 2004 in Nederland opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken [datum] 2003 tot en met
30 september 2003 en oktober 2003 en november 2003 en december 2003 en januari 2004 onjuist heeft gedaan, (…) zulks terwijl de B.V. in werkelijkheid over die aangiftetijdvakken voornoemd een hoger bedrag aan omzetbelasting was verschuldigd dan door de B.V. was opgegeven, althans over genoemde aangiftetijdvakken een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.”
Onder de bewijsoverwegingen in het arrest van hof ’s-Hertogenbosch is onder meer het volgende overwogen:
“ D.2.3
De ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [H] houdt – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende in:
“Ik heb auto's in- en verkocht op naam van [D Bvba]. In 2003 en 2004 heb ik namens [D Bvba] ook auto's uit Duitsland op naam van [D Bvba] ingekocht en op naam van [D Bvba] ook naar Nederland verkocht. Dit was in opdracht van [belanghebbende]. In het begin besprak ik met [belanghebbende] nog per individuele auto maar naar verloop van tijd handelde hij dat eigenlijk zelf af. Ik kreeg commissie van [belanghebbende] daarvoor. Dat vond ik wel prettig maar naar verloop van tijd werd het zoveel dat ik aan [belanghebbende] heb aangegeven dat ik daar wel mee wilde stoppen. Ook omdat steeds minder duidelijk werd hoe de facturen geboekt moesten worden. De auto's waar de facturen betrekking op hadden zijn niet naar België gekomen, zeker niet naar mijn bedrijf. Ook de parallelle handel via de [I], dit betrof Mercedessen, heb ik op verzoek van [belanghebbende] via [D Bvba] verricht. Ook daar kreeg ik commissiegelden voor. Voor zover ik mij nu kan herinneren heb ik auto's doorgefactureerd naar [C].”
(…)
D.3
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat namens verdachte bij de (eerste) leverancier de auto’s werden opgehaald en werden vervoerd naar het bedrijfsadres van [A2 BV] of een andere door verdachte aangewezen locatie. Bovendien leidt het hof daaruit af dat het op de facturen van [C] vermelde adres, [adres] te [plaats X], een postadres was van verdachte, terwijl de aldaar bezorgde post voor [C] door verdachte werd opgehaald. Van enige koopovereenkomst tussen [C] en
[A2 BV] of levering door [C] aan [A2 BV] is ook overigens niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, anders dan de inhoud doet vermoeden, aan de facturen van [C] gericht aan [A2 BV] geen daadwerkelijke verkoop van auto’s ten grondslag heeft gelegen, zodat deze facturen in strijd waren met de waarheid. Verdachte heeft dat gelet op het vorenstaande ook geweten.
(…)
E.2
Ter zake van de gefingeerde prestaties – de levering van auto’s door [C] – heeft [A2 BV] opzettelijk aftrek van voorbelasting in haar aangiften omzetbelasting geclaimd waar zij geen recht op had. Immers, aan de valse facturen van
[C] aan [A2 BV] lagen, zoals hiervoor overwogen, geen daadwerkelijke leveringen ten grondslag, zodat ingevolge artikel 15, eerste lid, onder a, van de Wet op de omzetbelasting (zoals deze toen luidde) de gefactureerde omzetbelasting niet in aftrek kon komen. Gelet daarop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [A2 BV] BV, terwijl dit feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.”
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 december 2014 het beroep in cassatie van belanghebbende tegen het arrest van de strafkamer van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, met toepassing van artikel 81 Wet RO, verworpen.
De ambtenaren van de FIOD-ECD hebben in de administratie van de BV facturen aangetroffen van [F] (hierna: [F]). [J] (hierna: [J]) was eigenaar van [F] en is op diverse data door de FIOD-ECD als verdachte verhoord. De verklaringen van [J] zijn in processen-verbaal vastgelegd. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Uit proces-verbaal d.d. 9 november 2004, dossiernummer: [nummer]/codenummer:[nummer]
“(…)Ik heb ontdekt dat je auto’s en motoren in het buitenland zonder BTW kon kopen. Als ik die dan in Nederland met BTW kon verkopen, dan kon ik die gewoon in mijn zak steken. Dat ik hiermee verlies zou leiden uiteindelijk, door de oplopende BTW schuld, heb ik me later pas gerealiseerd. Dat is de reden dat ik in de autohandel ben gegaan en mijn aangiften BTW opzettelijk te laag heb ingediend. (…)
Ik kocht nieuwe auto’s in België. Daar zit geen BTW op omdat het invoer is. Ik verkocht ze in Nederland met BTW en ik droeg de BTW die ik ontving van mijn afnemer niet af aan de Belastingdienst. (…)
Ik heb ook auto’s geleverd aan [K] uit [plaats Y]. In 2002, toen ik begon met mijn autohandel, was hij een belangrijke afnemer van mij. (…)
Uit proces-verbaal d.d. 11 november 2004, dossiernummer: [nummer]/codenummer: [nummer]
(Verbalisanten: Wij tonen de respectievelijke aangiften omzetbelasting ten name van [J], over de aangiftetijdvakken mei 2002 tot en met februari 2004 (…) en vragen gehoorde of hij deze herkent)
Ik herken deze aangiften. Hiervoor geldt hetzelfde (…), namelijk dat ze door mij zijn ingevuld aan de hand van de administratie van mijn metaaltechniekbedrijf. De autohandel en motorenhandel is hierin niet verwerkt. (…)
Uit proces-verbaal d.d. 25 november 2004, dossiernummer: [nummer]/ codenummer: [nummer]
(…) met [K] heb ik geen problemen, buiten die ene keer om dan dat hij buiten mij om auto’s had gekocht op mijn naam. Daar heb ik al eerder over verteld. Dat ging toen om 70 auto’s. Ik ben daar bij toeval achter gekomen doordat de vrouw van (…) mij belde over auto’s die ik gekocht zou hebben. Ik heb haar gezegd dat ik nergens van af wist. Ik ben toen naar [L] gegaan om verhaal te halen. [L] liet merken dat niet hij maar [K] die auto’s had ingekocht. [L] heeft er toen voor gezorgd dat [K] enkele duizenden euro’s aan mij heeft betaald. Daarmee was voor mij de kous af.
(Verbalisant(en): Heb jij ook voor die auto’s die buiten je medeweten waren opgehaald door [K] facturen opgemaakt?)
Ja, die heb ik voor hem ook opgemaakt. Maar ik vraag mij af of [K] daarom ook gevraagd zou hebben als ik er niet achter was gekomen dat hij die auto’s had opgehaald bij (…). Hoe [K] dat in zijn boekhouding zou verwerken weet ik niet.”
Uit proces-verbaal d.d. 13 januari 2005, dossiernummer: [nummer]/codenummer: [nummer]
(Verbalisanten: Volgens de gegevens die wij thans hebben over de periode januari 2002 t/m 3e kwartaal 2004 bedraagt het totaal van de intracommunautaire leveringen welke zouden zijn gedaan aan [F] € 19.978.113. Wat is uw reactie hierop?)
Poeh, da’s veel geld. En kunnen ze dat allemaal weerleggen dan? Ik schrik van dat bedrag.”
Uit proces-verbaal d.d. 5 juli 2006, dossiernummer [nummer]/codenummer [nummer]
(Vraag verbalisanten: In uw verklaring van 13 januari 2015 (…) heeft u onder andere het volgende gezegd
“Die [K] is de aanleiding van dit alles. Die heeft vaak misbruik gemaakt van mijn naam. Ik wil jullie wel meer vertellen maar ik vraag jullie of ik hierover nog enkele weken mag nadenken. Ik wil alleen zeggen dat ik mezelf en [M] dan in een heel ander daglicht breng en daar ben ik voor mezelf nog niet over uit. Het komt er op neer dat ik vind dat de rol van [K] niet goed uit de verf komt.”
Op 17 maart 2005 heb ik, verbalisant (…) een fax van u ontvangen waarin u zegt dat u nog geen tijd heeft gehad om de brief op te maken die u in uw verhoor van 13 januari 2005 had beloofd te maken. (…)
(Vraag verbalisanten: Deze fax is gedateerd op 2 maart 2005 terwijl u mij op 17 maart 2005 een fax heeft gestuurd waarin u zegt dat u nog enkele weken nodig heeft om een en ander op papier te zetten. Heeft u daar een verklaring voor?)
Ik had tijd nodig om er goed over na te denken. Ik heb deze BTW-fraude allemaal gedaan omdat ik gedwongen werd. Niet door [L]. Ik stond onder grote financiële druk. (…) Ik heb niets over [K] en [L] te verklaren.
(Vraag verbalisanten: Hoe bent u in contact gekomen met [belanghebbende]?)
Dat weet ik echt niet meer. Waarschijnlijk niet lang voor de eerste factuur van 3 april 2004. Ik wil er niets over verklaren.
(Vraag verbalisanten: Wie of was uw contact persoon bij [A2 BV]?)
De naam zegt het. [belanghebbende]. Hij had toen geen medewerkers.
(Vraag verbalisanten: Kent u [B]?)
Dat zegt me niets.
(Vraag verbalisanten: Heeft [K] een rol gespeeld bij de facturatie van de auto’s aan [A2 BV]?)
Bij de facturatie niet denk ik. Ik ben wel door [K] in contact gekomen met [belanghebbende]. Dit was net voor de eerste factuurdatum.”
[K] (hierna: [K]), een autohandelaar, is op 31 januari 2006 door de FIOD-ECD als verdachte verhoord. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt (dossiernummer: [nummer]/codenummer [nummer]). Daar is onder meer het volgende opgenomen:
“(Vraag verbalisanten: Volgens uw inkoopadministratie heeft u in 2004 auto’s ingekocht
bij [C]. Wat kunt u hierover verklaren?)
Ja, dat was van een jongen uit [plaats X].
(…)
(Vraag verbalisanten: Op 9 november 2004 zijn 2 blanco facturen van [C]
bij u thuis in beslag genomen. Wij, verbalisanten, tonen u één daarvan. Deze
factuur is, voorzien van bijlagenummer D-384, bij het proces-verbaal gevoegd. Hoe komt u hieraan?)
Geen idee. Als u zegt dat het niet normaal is dat ik blanco facturen van een leverancier
bezit, dan heeft u daar gelijk in. Maar ik weet gewoon niet meer hoe ik er aan ben
gekomen. Misschien hebben die er per ongeluk een keer bijgezeten als ik een echte
factuur van (…) kreeg.
(Vraag verbalisanten: Heeft u zelf facturen opgemaakt van [C] aan
[E] of aan anderen?)
Nee, dat weet ik heel zeker.
(Vraag verbalisanten: Wie heeft de facturen van [C] die in uw
administratie zijn aangetroffen opgemaakt)
Dat heeft [N] gedaan. Dat heeft hij tenminste tegen mij gezegd.
(Vraag verbalisanten: Wij, verbalisanten, laten gehoorde een deel horen van een
opgenomen telefoongesprek van 13 september 2004 om 14.02 uur, dat is weergegeven
in het proces-verbaal met codenummer [nummer] onder sessienummer [nummer], vanaf 1.35
min in die sessie. Het gedeelte dat wordt beluisterd, wordt hier woordelijk weergegeven.
Wij, verbalisanten, merken op dat met [K], vermoedelijk de gehoorde
wordt bedoeld en met (R) [J], de verdachte [J].
([K]) Ik heb uh wij deden eerst van die [O], dat deed de [P] ook
hè, ge weet wel wat ik bedoel hè?
([J]) Ja, ja, ja
([K]) Dat deden we eerst ... ja, die gingen eerst naar Bels, naar [D Bvba] ... hoe heet
ie [D Bvba], ja dat zegt jou niks, maar…..
([J]) Dat zegt mij zo niks, maar…
([K]) Maar die hebben we nou op jou gedaan hè, dus dan weette ge dat vast, als
je het niet erg vindt. Da’s ook beter voor jou.
([J]) Hoeveul?
([K]) Hè?
([J]) Hoeveel zijn er dat?
([K]) Twee tot nou toe
([J]) Oh, da’;s goed. Alleen je moet wel tegen jouw vriend zeggen dat ie niet
alleen datgene het gedaan wat ie tegen jou zei via mijn.
([K]) Wà?
([J]) Ja, bij die uh
([K]) Waar hedde ge het over?
(…)
([J]) Dan het ie misschien al meer dingen gedaan, misschien ook buiten jou om,
maar wel op mijn naam.
([K]) Daar wil ik het daalijk eens over hebben, een klein momentje hè……
(…)
([K]) Ja, ik ben er weer. Dus die hadden wat meer gedaan, ja?
([J]) Ja.
([K]) En wat, wete gij ook wat? Ja!
([J]) Dat weet ik vanavond. Want uh .... het was zo: dat vrouwke dat belde mij op
de vrijdagmiddag. Maar ik wou jou er eerst nog over bellen,… maar ik denk
ja .... ik ga maar geen onrust stoken, ik zal eerst maar eens kijken wat het
precies is, weet je wel. Hè, want ik kan wel tegen jou zeggen van “Da’s een
knurft” en dit en dat, maar nou zou zij vanavond dat spul doorfaxen. Want zij
belde mij van “Ja over facturen”. Ik zeg “Ja luister.” Ik zeg uh .. .als ik tegen
haar zeg van “Ik weet helemaal van niks” Dan gaan er natuurlijk ook bij haar
wat lampkes branden…
([K]) Da’s niet goed.
([J]) En ik denk ja, ik draai er maar niet om heen, dus ik zeg “Nou luister eens,
stuur mij maar heel even een kopie van de rekening, dan is het voor ons
makkelijker op te zoeken. Toen zegt ze “Ja maar het gaat sowieso al over
een stuk of 6 auto’s.”
(…)
(Opmerking verbalisanten: Wij, verbalisanten, tonen gehoorde 2 facturen van [F]
gericht aan [E], betreffende de leveringen van de 2
Toyota Landcruisers, betreffende de levering van dezelfde chassisnummers als hiervoor,
(…). Deze facturen zijn voorzien van de bijlagenummers D-400-01a respectievelijk D-400-02a bij het procesverbaal gevoegd. Wij, verbalisanten, tonen u een faxbericht van 02/11/2004 van [O] gericht aan [F]. Dit faxbericht is bij u thuis in beslag genomen en is, voorzien van bijlagenummer D-401, bij het proces-verbaal gevoegd.)
(Vraag verbalisanten: Op dit faxbericht staat hetzelfde chassisnummer gemeld als op de
factuur met bijlagenummer D-400-01. Waarom was dit faxbericht in uw bezit?)
Dat komt omdat ik die auto’s heb verkocht aan de particulieren. Ik denk dat ik deze fax
van [J] heb gehad. Ik heb wel vaker vragen gehad over de namen van de
eindgebruiker. Als ik kopieën had van de kentekens, faxte ik die dan naar [J].
(Vraag verbalisanten: Naast de facturen van [O] aan [F] zijn van
dezelfde chassisnummers facturen van [F] aan [E]
bij u thuis in beslag genomen. Wat is uw reactie hier op?)
Die auto’s heb ik aan de eindgebruikers verkocht.
(…)
(Vraag verbalisanten: Van de 15 auto’s, waarvan de chassisnummers op het faxbericht
aan [D Bvba] staan vermeld, hebben we de volgende 12 als inkoopfactuur bij [C]
in uw administratie aangetroffen. Wij tonen u nu de volgende kopieën
daarvan:
(…)
Wat kunt u over deze auto’s verklaren?)
Deze auto’s heb ik gekocht bij [N] van [C]. Ik denk dat [O]
eerst [D Bvba] heeft geïnformeerd, dat hij toen is doorverwezen naar [C]
en dat [O] uiteindelijk bij mij terecht is gekomen. [O] wil ook hier de namen van de
eindgebruiker weten.
(…)
(Opmerking verbalisanten: Wij, verbalisanten, tonen gehoorde 3 facturen van [A2 BV]
gericht aan gericht aan [Q], 2 stuks, en aan [R BV]
. Deze facturen zijn bij u thuis aangetroffen en, voorzien van de
bijlagenummers D-402-01 t/m D-402-03 bij het proces-verbaal gevoegd. Hoe komt u aan
deze facturen?)
Dat weet ik niet meer. Dat moeten jullie maar aan [belanghebbende] vragen. De eerste 2
facturen zijn trouwens kopieën. De derde is in kleur, die is wel echt.
(Vraag verbalisanten: Kan het zijn dat u een rol heeft gespeeld bij de verkoop van deze
auto’s?)
Nee, dat heb ik niet.
(Vraag verbalisanten: Kent u iemand met de naam [B] of [B] in verband met
[A2 BV]?)
Nee, die naam zegt me helemaal niets. De enige die ik ken van [A2 BV] is
[belanghebbende] zelf.
(Vraag verbalisanten: Wij, verbalisanten, merken op dat [B] op de data waarop
getoonde facturen zijn gedateerd, de directeur en enig bestuurder was van [A2 BV]
. Was dat u bekend?)
Nee, daar weet ik niets van. Maar ik heb deze facturen in elk geval niet van [B]
gekregen, want die ken ik helemaal niet. Misschien heeft [belanghebbende] deze facturen een
keer deze facturen bij mij laten liggen.
(…)
(Vraag verbalisanten: Het chassisnummer op de factuur met de codenummer (…). De chassisnummers komen niet voor in de in- of verkoopadministratie van [E]. Nogmaals wat is uw rol geweest bij deze facturen?)
Ik heb daar geen rol in gehad. Misschien vindt u het vreemd dat ik zowel van de in- als
verkoop van [A2 BV] afweet, maar misschien is iemand dit wel bij mij
vergeten mee te nemen. Ik weet het gewoon niet.
(…).”
De inspecteur heeft naar aanleiding van de strafrechtelijke onderzoeken ten name van de BV een biljet, met dagtekening 10 december 2008, voor de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2003 tot en met 31 oktober 2004 van € 850.709 (hierna: de naheffingsaanslag), opgemaakt. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 177.133 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het bedrag van de naheffingsaanslag bestaat uit:
De in rekening gebrachte omzetbelasting die door de BV in aftrek is gebracht volgens: |
|||
- |
inkoopfacturen [C] over de periode 1 sept. 2003 t/m 30 dec. 2003 |
€ |
489.741 |
- |
inkoopfacturen [C] over de periode januari 2004 |
€ |
67.579 |
- |
inkoopfacturen [F] over de periode 1 april 2004 t/m 31 oktober 2004 |
€ |
293.389 |
De naheffingsaanslag is eveneens op 10 december 2008 aan het adres van [B] betekend. Daartegen heeft [B] bij brief van 16 december 2008 bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar is geen uitspraak gedaan.
Bij verzoekschrift van 13 mei 2009 heeft de ontvanger de civiele kamer van de rechtbank in Breda verzocht om de vereffening van de BV te heropenen met benoeming van [S] tot vereffenaar. Na verzet daartegen van belanghebbende, heeft de rechtbank Breda bij beschikking van 16 november 2009 de vereffening van het vermogen van de BV heropend en [T] als vereffenaar benoemd.
De ontvanger heeft de naheffingsaanslag op 19 november 2009 aan de vereffenaar betekend. Daartegen heeft de vereffenaar bezwaar gemaakt. Voor het openstaande bedrag is om uitstel van betaling verzocht. De ontvanger heeft, met dagtekening 13 januari 2010, het door de vereffenaar ingediende verzoek tot uitstel van betaling afgewezen.
De ontvanger heeft met dagtekening 8 maart 2010 belanghebbende als bestuurder ingevolge artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) aansprakelijk gesteld voor het niet betalen door de BV van de naheffingsaanslag omzetbelasting en de heffingsrente.
Ter zitting is vastgesteld dat niet in geschil is dat:
- het bezwaar van [B] niet in behandeling is genomen omdat [B] toen niet de wettelijke vertegenwoordiger was van BV;
- het bezwaar van de vereffenaar bij uitspraak op bezwaar is afgewezen. Daartegen is geen beroep ingesteld;
- in de beschikking aansprakelijkstelling geen invorderingsrente is begrepen.
3 Geschil
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij niet gebaat is bij een terugwijzing naar de ontvanger nu de ontvanger bij het gerechtshof heeft verklaard dat hij niet tot een ander beslissing zal komen.
Tussen partijen is in geschil of:
-
de naheffingsaanslag tijdig is vastgesteld voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2003;
-
de aanslag terecht is opgelegd (was sprake van schijntransacties en/of sprake was van belastingfraude);
-
de BV in gebreke was;
-
belanghebbende bestuurder is geweest tijdens de gehele periode waarvoor hij aansprakelijk is gesteld;
-
sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur van de zijde van belanghebbende;
-
belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de heffingsrente;
-
sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur door de ontvanger;
-
belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling en subsidiair tot vermindering van het bedrag van de aansprakelijkstelling tot € 67.579. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.