Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3789, AWB - 15 _ 1383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3789, AWB - 15 _ 1383

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 juni 2016
Datum publicatie
27 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:3789
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1383
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Belanghebbende en haar echtgenoot drijven, in de vorm van een vof, een administratie- en belastingadvieskantoor. In het onderhavige jaar heeft de vof een (een deel van) haar cliëntenportefeuille en (een deel van) haar inventaris verkocht aan een derde. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt de inspecteur over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de omzetdaling als gevolg van de verkoop van (een deel van) de cliëntenportefeuille, (een deel van) de inventaris en de overname van het personeel ertoe heeft geleid dat de vof en daarmee belanghebbendes onderneming binnen een kort tijdsverloop in belangrijke mate en duurzaam is ingekrompen. Hieruit volgt dat belanghebbende haar onderneming in het onderhavige jaar gedeeltelijk heeft gestaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/1383

uitspraak van 9 juni 2016

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 30 januari 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) (aanslagnummer [aanslagnummer].H.07).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2016 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes echtgenoot, [A], vergezeld van haar gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Roermond, en namens de inspecteur, [verweerder]. Ter zitting zijn de procedures met de nummers BRE 15/1382 ([A]) en BRE 15/1383 ([belanghebbende]) gelijktijdig behandeld.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de navorderingsaanslag;

-

vernietigt de beschikking heffingsrente;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 992;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

In het onderhavige jaar drijven belanghebbende en haar echtgenoot, [A] (hierna: echtgenoot), in de vorm van een vennootschap onder firma, een administratie- en belastingadvieskantoor, genaamd [B VOF] (hierna: vof).

2.2.

Op 9 september 2010 heeft de vof een koopovereenkomst gesloten met de [maatschap C], [D BV] en [E BV] (hierna tezamen: [F]), waarbij de vof (een deel van) haar cliëntenportefeuille en (een deel van) haar inventaris verkoopt aan [F]. In deze overeenkomst is tussen de vof en [F], voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Artikel 1: overdracht

1. Verkoper verklaart per 1 september 2010 te hebben verkocht aan koper, gelijk koper verklaart per gelijke datum van verkoper te hebben gekocht, de aan verkoper in vrije en onbezwaarde eigendom toebehorende cliëntenportefeuille, de daarbij behorende administratieve bescheiden en relaties alsmede het recht op het gebruik van de naam “[B VOF]”, inclusief alle lasten, rechten en verplichtingen welke onlosmakelijk verbonden zijn met de overgedragen activa; het geheel tezamen hierna te noemen: de cliëntenportefeuille.

2. Verkoper verklaart per 1 september 2010, hierna de overdrachtsdatum, te hebben verkocht aan koper, gelijk koper verklaart per gelijke datum van verkoper te hebben gekocht, de aan verkoper in vrije en onbezwaarde eigendom toebehorende inventaris welke dienstbaar is aan de exploitatie van de hiervoor onder punt 1 bedoelde cliëntenportefeuille. Van deze inventaris is een lijst opgesteld welke aan deze overeenkomst wordt gehecht, door partijen voor akkoord wordt ondertekend en een onlosmakelijk onderdeel vormt van deze overeenkomst (bijlage 1).

Artikel 2 prijs

1. De koopprijs voor de hiervoor onder 1.1 genoemde cliëntenportefeuille bedraagt in beginsel en onder voorwaarde een factor 1 van de daadwerkelijke gerealiseerde jaarlijkse omzet ad. € 275.000,-- (zegge: tweehonderdvijfenzeventigduizend euro) en wordt onder de

navolgende voorwaarde voldaan.

2. Een deel van de koopprijs wordt voldaan door het verstrekken van twee lijfrente

verzekeringen voor [A] en [belanghebbende]. Deze lijfrente

verzekeringen worden afgesloten bij de koper, zijnde de [maatschap C]. Beide

lijfrenteverzekeringen hebben op het moment van afsluiten, 1 september 2010, elk een fiscale waarde van € 106.370,-- (zegge: honderdzesduizenddriehonderdzeventig euro). Per saldo bedraagt de totale fiscale waarde derhalve € 212.740,-- (zegge:

tweehonderdtwaalfduizendzevenhonderdveertig euro).

3. Als dekking voor deze lijfrente zal de [maatschap C] een bankrekening openen waarop jaarlijks de bedragen als volgt zullen worden gestort:

a. Voor een periode van 5 jaar wordt jaarlijks 20% van de jaarlijkse gecalculeerde en

geïncasseerde omzet gestort;

b. Op 31 augustus 2015 wordt na ommekomst van 5 jaar het totaal van de jaarlijkse

gecalculeerde en geïncasseerde omzet vergeleken met de fiscale waarde van de

opgerente lijfrenteverzekeringen zoals deze op de balans van de verkoper als

verplichtingen staat gewaardeerd;

c. Voor zover de totale gecalculeerde en geïncasseerde omzet over de periode

1 september 2010 t/m 31 augustus 2015 hoger is dan de fiscale- ofwel de

balanswaarde van de lijfrenteverzekeringen per 31 augustus 2015, zal door koper het

verschil ten gunste worden overgemaakt op een nader aan te wijze bankrekening van

verkoper;

d. Voor zover de totale gecalculeerde en geïncasseerde omzet over de periode

e. 1 september 2010 t/m 31 augustus 2015 lager is dan de fiscale- ofwel de balanswaarde

van de lijfrenteverzekeringen per 31 augustus 2015, zal het verschil ofwel het tekort

door verkoper worden overgemaakt op een nader aan te wijze bankrekening van de

koper;

f Na ommekomst van 5 jaar zijnde op 31 augustus 2015 verplicht verkoper en koper

zich tot overdracht van de lijfrenteverzekeringen naar een door verkoper nader aan te

wijzen partij. Een eventueel verschil tussen marktwaarden en fiscale- ofwel

balanswaarde van de lijfrenteverzekeringen is voor rekening van de verkoper.

4. De koopprijs voor de hiervoor onder 1.2 genoemde inventaris bedraagt € 25.000,-- (zegge:

vijfentwintigduizend euro). Het verschuldigde bedrag wordt als volgt voldaan:

• middels een lening met een looptijd van 5 jaar, eindigen op 31 augustus 2015;

• de lening wordt jaarlijks afgelost in 5 gelijke termijnen;

• de eerste aflossingstermijn (20%) zal plaatsvinden op 31 augustus 2011.

De inventaris alsmede de lening zal worden opgenomen op de balans van [D BV]

.

Artikel 3: levering

1. Levering van de cliëntenportefeuille en de inventaris vindt bij deze overeenkomst plaats op 1 september 2010.

(…)

Artikel 4: medewerkers

1. Per overdrachtsdatum zijn de navolgende personeelsleden in dienst van de verkoper:

• [G], administratief medewerker, wonende te [adres] [woonplaats];

• [H], samenstelling jaarrekeningen, wonende te [adres]

[plaats X];

• [I], stagiair, [adres] [woonplaats].

2. Koper verklaart uitdrukkelijk deze werknemers per overdrachtsdatum onder dezelfde

arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen.

3. Verkoper verklaart de werknemers van deze verkoop en overdracht op de hoogte te hebben gesteld.

4. Genoemde werknemers komen in dienst bij [E BV] en worden allen gedetacheerd aan [D BV],

Artikel 5: nadere afspraken

1. Verkoper verplicht zich tot 5 jaar naar overdrachtsdatum het blijven meewerken in de

overgedragen onderneming.

2. Verkopers werkzaamheden bestaan voornamelijk uit het opstellen en bespreken van

jaarverslagen en het beheren van de loonadministratie van de overgedragen onderneming.

Desgewenst kan in onderling overleg tussen verkoper en koper een aanpassing plaatsvinden

binnen de werkzaamheden.

3. Verkoper zal zich vestigen als zelfstandigen (ZZP) en verstrekt koper jaarlijks een kopie van zijn VAR verklaring welke de belastingdienst heeft afgegeven.

4. Verkoper verklaart dat er sprake is van detachering en dat er geen sprake is van enige vorm van loon dienstbetrekking. Koper loopt ondernemingsrisico en tussen koper en verkoper is geen gezagsverhouding aanwezig. Voor zover de Belastingdienst (op enig moment) van mening is dat er sprake is van een andere vorm van (arbeids)verhouding dan het vorenstaande, zal verkoper zich garant stellen voor de eventuele schade die hieruit kan vloeien.

5. Verkoper detacheert zich voor een periode van 5 jaar, uiterlijk tot 31 augustus 2015. Het aantal uren wordt in onderling overleg met koper jaarlijks afgebouwd doch in beginsel tenminste volgens onderstaand tabel:

• periode 1-9-2010 t/m 31-8-2011: 1500 uur;

• periode 1-9-2011 t/m 31-8-2012: 1200 uur;

• periode 1-9-2012 t/m 31-8-2013: 900 uur;

• periode 1-9-2013 t/m 31-8-2014: 300 uur;

• periode 1-9-2014 t/m 31-8-2015: in overleg.

6. Verkoper declareert voor zijn werkzaamheden aan koper een uurtarief van € 35,-- ex. btw.

Verkoper zal aan koper dit uurtarief vergoeden op voorwaarde dat de gewerkte uren van

verkoper voor tenminste € 45,-- per uur op jaarbasis door koper kan worden gefactureerd en

geïncasseerd aan/van debiteuren.

(…)

Artikel 7: relatiebeding

1. Het is verkoper verboden om direct noch indirect, voor eigen rekening of voor rekening van anderen, al dan niet in loondienst of op welke andere wijze ook, diensten te verrichten in de ruimste zin des woords welke relaties op de verkoopdatum tot de cliëntenportefeuille van

verkoper behoren.

2. Verkoper zal zich in ruime zin, derhalve eveneens betrekking hebbende op de kring van relaties die op verkoopdatum tot de cliëntenportefeuille behoren, gedurende een periode van vijfjaren na 1 september 2010 onthouden van het voor eigen rekening of voor rekening van anderen opnieuw opbouwen van een eigen cliëntenportefeuille.”

2.3.

Uit het overzicht “KLANTEN [B VOF] PER 1 SEPT. 2010 VORO OVERNAME DOOR [F]” volgt dat na de overdracht van (een deel van) de cliëntenportefeuille aan [F] per 1 september 2010 (158 in aantal) een deel van de cliënten bij de vof is achtergebleven (13 in aantal). Met het door de vof overgedragen gedeelte van de cliëntenportefeuille is in 2011 door de vof bij [F] een omzet gegenereerd van € 60.008. Met de bij de vof achtergebleven cliënten heeft de vof in 2011 een omzet gegenereerd van € 5.951. In 2012 is met de door de vof overgedragen cliënten bij [F] een omzet gegenereerd van € 53.661 en heeft de vof met de bij haar achtergebleven cliënten een omzet gegenereerd van € 5.227. [F] factureerde daarbij haar werkzaamheden, inclusief die van de vof, bij de overgenomen cliënten en de vof factureerde haar eigen werkzaamheden bij de achtergebleven cliënten.

2.4.

Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur met dagtekening 14 april 2012 de definitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2010 opgelegd. Bij de aanslagregeling van belanghebbendes echtgenoot over het jaar 2010, medio 2014, heeft de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende haar onderneming op 1 september 2010 geheel heeft gestaakt. In verband daarmee heeft hij met dagtekening 17 juni 2014 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.193 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.382, alsmede is daarbij een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 1.450.

2.5.

Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 verminderd door voor de fiscale winstberekening voor de overdrachtsprijs van de onderneming alsnog aan te sluiten bij het door belanghebbende aangeven bedrag, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt is herrekend:

Aangegeven belastbare winst

169.881

Correctie boekwinst kantoor

13.067 +

182.948

Dotatie FOR

- 11.811 +

171.137

Ondernemersaftrek (zelfstandigenaftrek)

- 4.574 +

166.563

MKB-winstvrijstelling

- 19.988 +

Belastbare winst vastgesteld

146.575

Belastbare winst aangegeven

- 135.076 +

Correctie belastbare winst

11.499

Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)

Berekend inkomen volgens aangifte

28.704

Correctie belastbare winst

11.499

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning

40.203

2.6.

Partijen hebben ter zitting verklaard dat het geschil in eerste feitelijke aanleg kan worden beperkt tot het antwoord op de volgende vragen:

I. Is sprake van een nieuw feit dan wel kwader trouw dat navordering rechtvaardigt?

II. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord is eveneens in geschil of belanghebbende in het onderhavige jaar haar onderneming geheel dan wel gedeeltelijk heeft gestaakt.

Navorderen

2.7.

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een navorderingsaanslag opleggen als enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit dan wel kader trouw, rust op de inspecteur.

2.8.

Volgens vaste rechtspraak mag de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen.

2.9.

In het onderhavige geval mocht de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank uitgaan van de juistheid van de aangifte IB/PVV 2010 nu de aangifte een verzorgde indruk maakt en de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid openlaat juist te zijn. Met het medio 2014 tijdens de aanslagregeling van belanghebbendes echtgenoot opgekomen gegeven dat de vof op 9 september 2010 een koopovereenkomst met [F] heeft gesloten, waarbij zij (een deel van) haar cliëntenportefeuille en (een deel van) haar inventaris verkoopt aan [F], beschikt de inspecteur over een nieuw feit. Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.

Staking

2.10.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige jaar sprake is van een gehele staking van de onderneming. Volgens belanghebbende is in het onderhavige jaar sprake van geen dan wel een gedeeltelijke staking van de onderneming.

2.11.

Nu nergens in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) staat vermeld op welk moment een onderneming wordt geacht te zijn gestaakt, ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij het bepaalde in artikel 3.4 Wet IB, waarin is bepaald wanneer is voldaan aan de voorwaarden om als ondernemer te kwalificeren. In dit artikel is bepaald dat de onderneming voor rekening van de belastingplichtige moet worden gedreven en de belastingplichtige rechtstreeks moet worden verbonden voor verbintenissen van de onderneming. Van een gedeeltelijk staken van een onderneming en van liquidatie van een gedeelte van een onderneming kan (onder meer) worden gesproken indien de onderneming binnen een kort tijdsverloop in belangrijke mate en duurzaam is ingekrompen (zie Hoge Raad 16 oktober 1985, nr. 23.025, ECLI:NL:HR:1985:AW8175, BNB 1985/320).

2.12.

De rechtbank stelt voorop dat de omzet met de verkoop van de cliëntenportefeuille, een deel van de inventaris en de overname van het personeel aanzienlijk is gedaald. Overgebleven is de omzet die gerealiseerd wordt met de dienstverlening aan de achtergebleven cliënten. Dat dit een beperkt aantal cliënten betreft en dat belanghebbendes echtgenoot met deze cliënten een nauwe (persoonlijke) relatie zou onderhouden, acht de rechtbank in dit verband niet relevant. Daarnaast is echter wel nog omzet gerealiseerd met de werkzaamheden voor [F]. Tevens constateert de rechtbank dat de vof met het bepaalde in artikel 2, derde lid van de in 2.2 genoemde koopovereenkomst, ook na 1 september 2010 nog het risico loopt ten aanzien van de te realiseren omzet met de overgedragen cliëntenportefeuille. De stelling van de inspecteur dat de omzet gerealiseerd bij [F] niet als ondernemingsomzet kan worden aangemerkt deelt de rechtbank niet. Er is immers een nauw verband tussen de cliëntenportefeuille, de opbrengst van die portefeuille en het werk waarmee die omzet is gerealiseerd. De rechtbank ziet dan met belanghebbende geen reden die omzet niet aan te merken als ondernemingsomzet. Deze omzetdaling heeft er naar het oordeel van de rechtbank toe geleid dat de vof en daarmee belanghebbendes onderneming binnen een kort tijdsverloop in belangrijke mate en duurzaam is ingekrompen. Hieruit volgt, anders dan de inspecteur stelt, dat belanghebbende haar onderneming in het onderhavige jaar gedeeltelijk heeft gestaakt. De rechtbank neemt bij het vorenstaande in overweging dat de vof en [F] mogelijk niet naar de letter van de overeenkomst hebben gehandeld maar dat voor de belastingheffing bepalend is hetgeen feitelijk is gebeurd. Nu met dit handelen binnen de strekking van de overeenkomst is gebleven brengt deze afwijkende handelwijze de rechtbank niet tot een ander oordeel.

2.13.

Anders dan de inspecteur meent, is in het onderhavige jaar van een volledige staking geen sprake. Het gelijk is in zoverre aan belanghebbende. Voor dat geval is niet in geschil dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

2.14.

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.15.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, aangezien niet is gesteld of gebleken dat daarom is verzocht vóór het doen van uitspraak op bezwaar (artikel 7:15, derde lid, van de Awb).

Deze uitspraak is gedaan op 9 juni 2016 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.