Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3970, AWB - 15 _ 8349
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3970, AWB - 15 _ 8349
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 juni 2016
- Datum publicatie
- 8 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:3970
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:3232, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 8349
Inhoudsindicatie
Persoonsgebonden aftrek: scholingskosten.
Belanghebbende is werkzaam als piloot. Hij heeft in 2012 kosten gemaakt om zijn vliegbrevet geldig te houden: simulatortraining (€ 3.824), medische keuring (€ 228), risicoverzekering (€ 152), headset (€ 1.990), vernieuwen van de license (€ 363), de stomerij (€ 150), een ipad (€ 336) en supplies (€ 89). De rechtbank acht de kosten niet aftrekbaar als scholingskosten omdat geen sprake is van een leertraject.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/8349
uitspraak van 29 juni 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats X] (Spanje),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 26 november 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking restant persoonsgebonden aftrek die is vastgesteld bij de aan hem voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (met aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01) (hierna: de aanslag IB/PVV) naar een belastbaar verzamelinkomen van nihil.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Groningen, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft in 2009 een opleiding tot verkeersvlieger afgerond. Sinds datzelfde jaar is belanghebbende werkzaam als piloot. Om zijn brevet geldig te houden heeft belanghebbende in 2012 voor € 7.132 aan kosten gemaakt, deze bestaan uit de kosten voor een simulatortraining (€ 3.824), een medische keuring (€ 228), een risicoverzekering (€ 152), een headset (€ 1.990), het vernieuwen van de license (€ 363), de stomerij (€ 150), een ipad (€ 336) en supplies (€ 89).
In geschil is het antwoord op de vraag of de in 2.1. genoemde kosten als scholingsuitgaven in aftrek kunnen worden gebracht in 2012. Daarnaast is ook in geschil of de inspecteur het vertrouwen heeft gewekt door de kosten van 2009 in aftrek toe te staan. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat niet meer in geschil is dat de kosten voor de risicoverzekering (€ 152) niet in aftrek kunnen worden gebracht.
Artikel 6.27, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2012) (hierna: de Wet IB) bepaalt dat scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Op belanghebbende rust de bewijslast aannemelijk te maken dat de door hem aangevoerde kosten scholingsuitgaven in de zin van het hiervoor genoemde artikel betreffen.
De rechtbank stelt voorop dat alleen sprake is van scholingsuitgaven in de zin van artikel 6.27, eerste lid, Wet IB indien de uitgaven worden gedaan in het kader van het volgen van een leertraject, waarbij het in ieder geval nodig is dat het verwerven van kennis onder enige begeleiding of toezicht van een derde plaatsvindt (Hoge Raad 25 januari 2008, nr. 41 927, ECLI:NL:HR:2008:BC2601).
Voor de kosten van de medische keuring, de headset, het vernieuwen van de license, de stomerij, de ipad en de supplies is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat ze onder de in 2.4. genoemde omschrijving vallen. Van een leertraject is daarbij geen sprake.
Met betrekking tot de kosten van de simulatortraining heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat deze training jaarlijks verplicht is als controlemiddel of belanghebbende nog steeds aan de vereiste vaardigheden als piloot voldoet. Dat betekent dat deze training niet is gedaan met het oog op het verwerven van kennis. De daarvoor gemaakte kosten zijn dan evenmin als scholingsuitgaven aan te merken.
Het in 2.4 tot en met 2.6 overwogene leidt ertoe dat voor geen van de door belanghebbende aangevoerde kosten aannemelijk is gemaakt dat dit scholingsuitgaven zijn zoals bedoeld in artikel 6.27 van de Wet IB 2001, zodat voor aftrek geen grond bestaat.
Voor dat geval heeft belanghebbende zich beroepen op in rechte te honoreren vertrouwen dat volgens hem is gewekt door de ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV over 2009. Belanghebbende heeft in 2011 of 2012 verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV over het jaar 2009 in verband met de scholingskosten als piloot, waarbij onder meer ook de kosten voor een medische keuring, een zaklamp en een certificaat als kostenposten waren vermeld. De inspecteur heeft de hiervoor genoemde aanslag vervolgens ambtshalve verminderd conform het verzoek van belanghebbende. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende in 2009 nog een opleiding volgde als piloot in verband met de “type qualification”, welke opleiding aanzienlijke kosten met zich bracht die (terecht) als scholingskosten zijn aangemerkt. Dat de inspecteur de kosten van die opleiding en de daarbij bijkomende kosten toen mede als scholingskosten heeft geaccepteerd zonder nadere vragen te stellen, kan naar het oordeel van de rechtbank bij belanghebbende niet het vertrouwen hebben gewekt dat de inspecteur dat ook zou doen in latere jaren, na afsluiting van de pilotenopleiding. Er is immers sprake van een wezenlijk verschillende situatie in 2012 ten opzichte van 2009. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve niet.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juni 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.C.A. Koster, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.