Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4124, BRE - 16 _ 134
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4124, BRE - 16 _ 134
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 juli 2016
- Datum publicatie
- 8 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:4124
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:3840, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 134
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft uit een nalatenschap een legaat gekregen. Door de notaris is voor de totale nalatenschap de aangifte erfbelasting ingediend, waarbij is verzocht om de aanslag naar het kantooradres van de notaris te versturen (artikel 43 SW 1956). De inspecteur heeft de aanslag en, na bezwaar, de verminderingsbeschikking aan de notaris toegestuurd. Deze heeft de verminderingsbeschikking aan belanghebbende doorgestuurd, maar heeft de verschuldigde erfbelasting niet voldaan, ook niet na ontvangst van een herinnering. De ontvanger heeft belanghebbende daarop een aanmaning gestuurd inclusief € 15 aanmaningskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit terecht. Het staat de ontvanger vrij om de aanmaning aan belanghebbende te adresseren. Dat belanghebbende naar eigen zeggen niet wist dat er moest worden betaald kan hem niet baten. Nu de notaris namens belanghebbende is opgetreden jegens de inspecteur en ontvanger, moet de kennis van de notaris aan belanghebbende worden toegerekend.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/134
uitspraak van 5 juli 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Unit centrale invordering, kantoor Utrecht,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 30 november 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem in rekening gebrachte aanmaningskosten (nummer [nummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Rijswijk, en namens de ontvanger, [verweerder] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Op [datum] 2014 is [A] overleden. In haar testament was onder meer belanghebbende als legataris vermeld. De afwikkeling van het testament is gedaan door [notariskantoor] uit [Verstigingsplaats] (hierna: de notaris). De notaris heeft op 28 november 2014 de aangifte erfbelasting ingediend. Hierbij is verzocht om de aanslag erfbelasting te versturen naar het kantooradres van de notaris.
In de aangifte erfbelasting heeft de notaris vermeld dat belanghebbende een legaat vrij van recht had gekregen van € 5.000. Met dagtekening 24 maart 2015 zijn op één biljet de aanslagen erfbelasting voor alle verkrijgers (aanslagnummer [aanslagnummer] ) toegestuurd naar de notaris. Daarin is vermeld dat ter zake van het door belanghebbende verkregen legaat een bedrag aan erfbelasting verschuldigd was van € 1.245.
Kennelijk na ontvangst van de aanslag heeft de notaris ontdekt dat de aangifte onjuist was gedaan omdat het legaat van belanghebbende (en twee andere legatarissen) niet vrij van recht was. Met dagtekening 11 april 2015 heeft de notaris een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag erfbelasting en verzocht om uitstel van betaling. Bij brief van 16 april 2015 heeft de ontvanger aangegeven dat hij het verzoek niet als een verzoek om uitstel van betaling beschouwde omdat er geen berekening in stond van het bedrag waarmee de notaris het niet eens was. De notaris heeft de aanslag die was opgelegd aan belanghebbende voor het legaat niet betaald.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift is de aanslag met dagtekening 28 mei 2015 verminderd met € 373 (waarbij € 1 belastingrente werd vergoed). De verminderingsbeschikking is verstuurd naar de notaris. Belanghebbende heeft de verminderingsbeschikking op 23 juni 2015 van de notaris ontvangen.
Het na de vermindering verschuldigde bedrag van € 1.245 minus € 373 of € 872 is niet betaald. De ontvanger heeft daarvoor op 29 juni 2015 een betalingsherinnering gestuurd naar de notaris. Op 29 september 2015 heeft de ontvanger aan belanghebbende een aanmaning verstuurd voor de betaling van dit bedrag, verhoogd met € 15 aanmaningskosten. Belanghebbende heeft tegen de aanmaningskosten bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
Tussen partijen is in geschil of de aanmaning terecht is verstuurd en of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. Ook is in geschil of de uitspraak op bezwaar bevoegd is gedaan en of door de ontvanger terecht is afgezien van horen. De ontvanger heeft in het verweerschrift aangegeven dat de aanmaningskosten niet zullen worden ingevorderd; ter zitting heeft hij dat herhaald.
Belang
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld wel degelijk belang te hebben bij een uitspraak van de rechtbank over de aanmaningskosten, omdat de kans blijft bestaan dat de ontvanger belastingteruggaven verrekent met de niet betaalde en niet ingevorderde aanmaningskosten. De ontvanger heeft dat niet bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan belang bij het beroep.
Hoorplicht
Vaststaat dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om te worden gehoord. Ook staat vast dat belanghebbende niet is gehoord in de bezwaarfase. De ontvanger heeft aangegeven dat hij vanwege doelmatigheidsoverwegingen heeft afgezien van horen. Volgens hem rechtvaardigt het belang van de kwestie (€ 15) en de wijze waarop de gemachtigde van belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de aanmaning een vlotte afdoening. De ontvanger heeft aangegeven dat belanghebbende ook telefonisch contact had kunnen opnemen. Belanghebbende stelt dat de Hoge Raad in 2010 heeft geoordeeld dat een bezwaar altijd schriftelijk moet worden ingediend en dat, anders dan de ontvanger aanvoert, telefonisch contact niet voldoet als bezwaar.
Ingevolge artikel 7:2 van de Awb in verbinding met artikel 25, lid 1, van de AWR en paragraaf 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht dient de ontvanger een belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord in de bezwaarfase. Artikel 7:3 van de Awb bepaalt dat van horen kan worden afgezien in een geval als dit indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is of indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen. Geen van deze uitzonderingen doet zich hier voor.
De vraag is dan of belanghebbende door het niet horen is geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval omdat omtrent de vastgestelde feiten en de waardering daarvan tussen de ontvanger en belanghebbende geen verschil van mening bestaat en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de ontvanger geen beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank zal met toepassing van artikel 6:22 Awb de uitspraak in stand laten.
Uitspraak op bezwaar onbevoegd gedaan?
Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is gedaan. De aanmaningskosten zijn, volgens de aanmaning, in rekening gebracht door de ontvanger. De uitspraak op bezwaar is gedaan in mandaat namens de ontvanger. Volgens belanghebbende is het ingevolge artikel 7:11 van de Awb ontoelaatbaar dat op een bezwaar tegen een door een geattribueerde ambtenaar zelf genomen besluit, wordt beslist in mandaat.
De ontvanger voert aan dat uit de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (laatstelijk gewijzigd Staatscourant 2015, 47716) blijkt dat er meerdere ontvangers zijn aangewezen. De ontvanger van Belastingdienst/centrale Administratie, die mede belast is met de heffing en invordering van overige rijksbelastingen, heeft de aanmaning verstuurd. De invordering van overige rijksbelastingen is mede opgedragen aan Belastingdienst/Semi massale processen, waarvan de Unit centrale invordering deel uitmaakt. De ontvanger van de Unit Semi massale processen heeft het bezwaar behandeld. Volgens hem valt niet in te zien dat die wijze van functiescheiding in strijd zou kunnen zijn met de bewoording en strekking van artikel 7:11 van de Awb.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de uitspraak is gedaan met schending van artikel 7:11 of artikel 10:3, lid 3, van de Awb. Uit de gedingstukken blijkt dat de aanmaning is verstuurd door de ontvanger van de Belastingdienst/Centrale administratie en de uitspraak op bezwaar is gedaan door de ontvanger van de Belastingdienst/Unit centrale invordering en er zijn geen aanwijzingen dat dezelfde ambtenaar die de aanmaningskosten heeft opgelegd ook het bezwaar heeft behandeld.
Inhoudelijk
Artikel 39 van de Successiewet 1956 (hierna: de SW 1956) bepaalt dat indien meer verkrijgers gehouden zijn aangifte te doen ter zake van dezelfde nalatenschap, zij gezamenlijk aangifte kunnen doen. Artikel 43 van de SW 1956 bepaalt dat in iedere aangifte één woonplaats wordt gekozen in Nederland. Dat is in dit geval kennelijk gebeurd: de notaris heeft één aangifte gedaan namens alle verkrijgers en er is domicilie gekozen ten kantore van de notaris. De inspecteur en ontvanger hebben dan terecht alle stukken betreffende de erfbelasting naar de notaris gestuurd. Dat geldt ook voor de verminderingsbeschikking van 28 mei 2015 en voor de met dagtekening 8 juli 2015 verstuurde herinnering voor de betaling van – onder meer – de door belanghebbende verschuldigde erfbelasting, waarin staat dat de uiterste betaaldatum 15 juli 2015 is.
Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Ingevolge artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet) worden aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen, kosten in rekening gebracht volgens het bepaalde in artikel 2 e.v. Kostenwet. Artikel 2 van de Kostenwet bepaalt – voor zover van belang – dat voor het verzenden van een aanmaning tot betaling is verschuldigd € 15 bij een gevorderde som van € 454 of meer.
Vaststaat dat belanghebbende de aanslag niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan en eveneens staat vast dat geen uitstel van betaling is verleend. De ontvanger heeft de aanmaning dan terecht verstuurd en terecht kosten daarvoor in rekening gebracht. Het stond de ontvanger vrij om de aanmaning te adresseren aan belanghebbende zelf en niet aan de notaris; voor de rechtmatigheid van die aanmaning maakt dat in een geval als dit niet uit.
Belanghebbende heeft gesteld dat de aanmaning het eerste stuk is dat hij direct van de ontvanger heeft ontvangen en dat op de verminderingsbeschikking van 28 mei 2015 niet letterlijk staat dat belanghebbende nog een bedrag van € 872 moet betalen, zodat hij niet kon weten dat er nog betaald moest worden. De verminderingsbeschikking vermeldt immers een terug te ontvangen bedrag, en niet een te betalen bedrag, aldus belanghebbende. Dit betoog kan belanghebbende niet baten. Nu de notaris namens belanghebbende is opgetreden jegens de inspecteur en ontvanger, moet de kennis van de notaris aan belanghebbende worden toegerekend. De rechtbank acht aannemelijk dat de notaris wist dat op de aanslag ten name van belanghebbende nog niets was betaald en dat daarop nog € 872 betaald moest worden. Op de door de notaris aan belanghebbende doorgezonden verminderingsbeschikking staat uitdrukkelijk vermeld: “Als er aanslagen zijn die u nog moet betalen, kan de Belastingdienst het te ontvangen bedrag met deze aanslagen verrekenen.”. In de cijfermatige onderbouwing van de uitspraak staat bovendien duidelijk dat de aanslag € 1.245 was, en is de juiste aanslag berekend op € 872. Redelijkerwijs kon over de hoogte van het te betalen bedrag dan geen twijfel bestaan.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 5 juli 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.