Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4227, BRE - 15 _ 2253
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4227, BRE - 15 _ 2253
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 juni 2016
- Datum publicatie
- 8 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:4227
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 2253
Inhoudsindicatie
Uit het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag over 2007 is niet af te leiden dat dit ook betrekking heeft op 2008. Een brief van de inspecteur met een dagtekening na afloop van de bezwaartermijn voor de navorderingsaanslag over 2008 kan geen vertrouwen wekken dat het bezwaar tegen 2008 ontvankelijk is en evenmin de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, nu de strekking van die brief daarvoor geen aanleiding geeft en deze brief bovendien dateert van ná het einde van de bezwaartermijn.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/2253
uitspraak van 30 juni 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 1 december 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H.87) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikking een vergrijpboete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 maart 2015 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft de navorderingsaanslag ambtshalve verminderd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 april 2015, ontvangen bij de rechtbank op 8 april 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 februari 2016, ontvangen door de rechtbank op 25 februari 2016, heeft belanghebbende een aanvulling op zijn beroepschrift ingediend. De inspecteur heeft met dagtekening 22 april 2016 een aanvulling op zijn verweerschrift ingediend. Een afschrift van deze stukken is in kopie aan partijen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde
[gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te [woonplaats], en namens de inspecteur, [verweerder]. Tijdens de zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met nummers 15/1600 en 15/2253. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak is verzonden
2 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of tijdig bezwaar is gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 met dagtekening 1 december 2012.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en terugwijzing van het bezwaar naar de inspecteur.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3 Beoordeling van het geschil
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7
van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
De dagtekening van de in bezwaar bestreden navorderingsaanslag is 1 december 2012. Niet bestreden is dat de navorderingsaanslag op of voor die datum is verzonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is daarmee aangevangen op 2 december 2012 en, met toepassing van de Algemene termijnenwet, geëindigd op maandag 14 januari 2013. Het bezwaarschrift van belanghebbende is gedagtekend 17 januari 2013 en op 18 januari 2013 door de inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
In zijn bezwaarschrift stelt belanghebbende niets ten aanzien van de termijnoverschrijding. In zijn aanvullende beroepschrift stelt hij dat, aangezien het controlerapport de jaren 2007 en 2008 betrof, het bezwaarschrift met dagtekening 18 december 2012 (met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2007) ook gericht was tegen de navorderingsaanslag over het jaar 2008. Dit blijkt volgens belanghebbende ook uit de brief van de inspecteur van 21 februari 2013. In deze brief schrijft de inspecteur “(…) op 2 januari 2013 een bezwaarschrift ingediend tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007 en 2008 (…)” en hij verzoekt om dit bezwaarschrift te motiveren. Nu er in die brief niets gemeld is over een termijnoverschrijding staat volgens belanghebbende vast dat het bezwaarschrift betrekking had op beide jaren en dat primair het bezwaar ontvankelijk was en subsidiair dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn bezwaar ontvankelijk was, waardoor er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd onvoldoende is om te kunnen concluderen dat al eerder dan op 18 januari 2013 bezwaar is gemaakt tegen de onderhavige navorderingsaanslag en evenmin dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
Uit het pro-forma bezwaarschrift met dagtekening 18 december 2012 blijkt naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze dat dat bezwaarschrift ook betrekking heeft op de onderhavige navorderingsaanslag. In het pro-forma bezwaar is immers enkel opgenomen dat dit gericht is tegen de navorderingsaanslag over 2007, waarbij de aanslag (IB/PVV 2007) en het aanslagnummer ([aanslagnummer].H.77) specifiek zijn vermeld.
Belanghebbende heeft zich er op beroepen dat de brief van de inspecteur van 21 februari 2013 bij hem de indruk heeft gewekt dat reeds een eerste beoordeling van het bezwaar had plaatsgevonden waardoor hij ervan mocht uitgaan dat zijn bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 ontvankelijk was, dan wel dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De tekst noch de strekking van deze brief geeft daarvoor echter enige aanleiding. Bovendien dateert brief van ná het einde van de bezwaartermijn. Die termijn is van openbare orde en de inspecteur kan deze niet verlengen (Hoge Raad 22 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8419). Deze brief is op zichzelf, gezien de datering, geen omstandigheid die de termijnoverschrijding verschoonbaar kan maken. Belanghebbende heeft overigens geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een termijnoverschrijding.
Derhalve is sprake van een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift en is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring. De inspecteur heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de gronden.