Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5143, AWB - 14 _ 7322

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5143, AWB - 14 _ 7322

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 augustus 2016
Datum publicatie
19 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5143
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7322
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 36

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkstelling. Belanghebbende was tot 1 december 2010 formeel bestuurder van de belastingschuldige. Na die tijd verzorgde belanghebbende nog de primaire administratie en diende de aangiften in voor de belastingschuldige, beschikte over een op zijn naam staande bankpas van de belastingschuldige en verrichte enkele betalingen namens de belastingschuldige. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen alle hiervoor genoemde werkzaamheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, niet zonder meer als bestuurdershandelingen worden geduid, nu de beschreven werkzaamheden vooral in de sfeer van de uitvoerende werkzaamheden liggen. Belanghebbende kan dan ook niet ingevolge artikel 36, eerste lid van de IW aansprakelijk gesteld worden voor de schulden van de belastingschuldige opgekomen na 1 december 2010.

Ook ten aanzien van de belastingschulden van de belastingschuldige opgekomen voor 1 december 2010 kan belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aansprakelijk worden gesteld, nu de ontvanger naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belastingschuldige ten tijde van het afgeven van de beschikking aansprakelijkstelling reeds in gebreke was de belastingschuld te voldoen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 14/7322

Uitspraak van 18 augustus 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft met dagtekening 29 april 2014 aan belanghebbende een beschikking gegeven tot aansprakelijkstelling ingevolge artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW). Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.

1.2.

De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen met dagtekening 10 december 2014 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te [vestigingsplaats gemachtigde] , en namens de ontvanger, [gemachtigden ontvanger] . Een afschrift van het verhandelde ter zitting is gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen verzonden.

1.6.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 20 juli 2016 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is enig aandeelhouder en bestuurder van [A BV] (hierna: de Holding). Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel was de Holding in de periode van 12 februari 2003 tot 1 december 2010 bestuurder van [B BV] (hierna: de BV). In de periode van 27 maart 2006 tot 14 mei 2014 was [C BV] (eveneens) bestuurder van de BV. [X] (hierna: [X] ) was bestuurder van [C BV] en de Holding bezaten ieder 50% van de aandelen in de BV.

2.2.

De Holding en [C BV] waren op 1 december 2010 schriftelijk overeengekomen dat de Holding per 1 december 2010 haar functie als bestuurder neerlegde en dat de Holding de boekhoudkundige bescheiden en bancaire zaken aan [C BV] zou overdragen. Op 1 december 2010 is de Holding formeel als bestuurder teruggetreden en bij de Kamer van Koophandel als bestuurder uitgeschreven. Belanghebbende bleef de BV na 1 december 2010 ondersteunen op administratief gebied.

2.3.

Met dagtekening 1 juli 2011 heeft [X] namens [C BV] voor de BV een melding betalingsonmacht gedaan voor de loonheffingen over het tijdvak 1 mei 2011 tot en met 31 mei 2011. In het formulier melding betalingsonmacht heeft [X] aangegeven dat [C BV] / [X] bestuurder was van de BV.

2.4.

Op 13 augustus 2011 is [X] overleden.

2.5.

Met dagtekening 22 september 2011 heeft ‘ [Y] ’ een brief gericht aan de BV ter attentie van belanghebbende gestuurd waarin onder meer het volgende aan de BV is medegedeeld:

“Geachte heer [Z] ,

Het verheugt ons bijzonder u te kunnen mededelen dat uw subsidieaanvraag van 31mei jl. in het kader van de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) voor de periode juli – december 2011 is gehonoreerd met een subsidiebedrag van : € 15.000,00 .”

2.6.

Bij brief van 23 september 2011 heeft belanghebbende de Belastingdienst geïnformeerd dat er door het overlijden van [X] geen betalingen voor de BV werden verricht en dat er op 30 september een aandeelhoudersvergadering zou plaatsvinden waarbij een zaakwaarnemer zou kunnen worden aangesteld. In de notulen van de aandeelhoudersvergadering van de BV van 30 september 2011, waarbij alleen belanghebbende en zijn echtgenote aanwezig waren, staat onder meer het volgende vermeld:

“Het plotseling overlijden van de heer [X] heeft grote gevolgen voor de bedrijfsvoering van [B BV] . Sinds 1 december 2010 had de heer [Z] zich teruggetrokken als medebestuurder en was de heer [X] benoemd tot enig bestuurder/directeur van [B BV] , met tijdelijke ondersteuning van de heer [Z] op financieel gebied. De algemene

bedrijfsvoering, inclusief personele zaken, zou zelfstandig door de heer [X] gevoerd

gaan worden.

Mevrouw [X] heeft volgens haar zonen tot nu toe nog niet besloten of zij de erfenis wil

aanvaarden. Dat betekent dat er ook nog geen duidelijkheid is over de 50% aandelen van

[B BV] die bij [C BV] berusten. Zo lang daar geen besluit over genomen is, is ook de toekomst

van [B BV] onzeker aangezien er geen andere bestuurder is. Met de familie [X] is direct

na het overlijden van de heer [X] mondeling overeengekomen dat de heer [Z]

tijdelijk de zaken waarneemt, voor zover dat in zijn mogelijkheden ligt. (…)

Gezien het bovenstaande wil de heer [Z] voorlopig geen bestuurder worden totdat er

duidelijkheid is over de gevolgen van dit bestuurderschap. In de afgelopen negen maanden

zijn er op diverse vlakken beslissingen genomen, afspraken gemaakt en toezeggingen gedaan

door de heer [X] waar de heer [Z] niet of slechts zeer gedeeltelijk over geïnformeerd was. Een aantal zaken is inmiddels bekend, maar het is nog maar de vraag wat

er verder tevoorschijn komt.

De heer [Z] is bereid om samen met zijn echtgenote tijdelijk de zaken waar te nemen,

totdat er meer duidelijkheid is over het bestaansrecht van [B BV] . Bij dit bestaansrecht is ook

de houding van de Rabobank van belang. (…)”

2.7.

Belanghebbende heeft na het overlijden van [X] met een op zijn naam staande bankpas van de BV enkele betalingen namens de BV verricht.

2.8.

Bij vonnis van 17 januari 2012 is de BV in staat van faillissement verklaard. [D] is benoemd tot curator (hierna: de curator). Ten tijde van het faillissement waren er 5 personeelsleden in dienst. De curator heeft geconstateerd dat een zevental betalingen aan belanghebbende dan wel de vennootschap onder firma waar belanghebbende en zijn echtgenote de vennoten waren (de vof), terugbetaald moesten worden. Belanghebbende heeft die bedragen, totaal € 12.402,31, terugbetaald.

2.9.

Op verzoek van de ontvanger heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld naar de mogelijke aansprakelijkheid van bestuurders op grond van artikel 36 IW voor de openstaande loon- en omzetbelastingschulden van de BV. Het naar aanleiding hiervan opgemaakt rapport is op 15 oktober 2013 aan zowel de curator als aan belanghebbende toegestuurd.

2.10.

Belanghebbende heeft hierop bij brief van 27 november 2013 gereageerd. Naar aanleiding hiervan is het rapport aangepast.

2.11.

Bij beschikking van 29 april 2014 is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de nog openstaande belastingschulden van de BV (inclusief heffingsrente en boeten) van totaal € 100.626, bestaande uit:

Aanslagnummer

d.d.

soort

tijdvak

belasting

Boete

heff. rente

totaal

nog openstaand

[aanslagnummer 1]

21-okt-11

LH

aug-11

€ 4.063

€ 81

€ 0

€ 4.144

€ 1.125

[aanslagnummer 2]

23-nov-11

LH

sep-11

€ 4.459

€ 89

€ 0

€ 4.548

€ 4.548

[aanslagnummer 3]

27-sep-11

OB

jul-11

€ 578

€ 50

€ 0

€ 628

€ 278

[aanslagnummer 4]

25-nov-11

OB

sep-11

€ 3.000

€ 121

€ 0

€ 3.121

€ 3.121

[aanslagnummer 5]

28-dec-11

OB

okt-11

€ 3.500

€ 131

€ 0

€ 3.631

€ 3.631

[aanslagnummer 6]

26-jan-12

OB

nov-11

€ 4.000

€ 141

€ 0

€ 4.141

€ 4.141

[aanslagnummer 7]

24-feb-12

OB

dec-11

€ 4.500

€ 151

€ 0

€ 4.651

€ 4.651

[aanslagnummer 8]

27-mrt-12

OB

jan-12

€ 4.500

€ 151

€ 0

€ 4.651

€ 4.651

[aanslagnummer 9]

26-aug-13

OB

2009

€ 64.976

€ 3.248

€ 6.256

€ 74.480

€ 74.480

Totaal

€ 93.576

€ 4.163

€ 6.256

€ 103.995

€ 100.626

Als onderdeel van de beschikking is het aangepaste rapport van eveneens 29 april 2014 (hierna: het rapport) toegevoegd.

2.12.

Bij de Kamer van Koophandel is op 8 juli 2015 geregistreerd dat de BV is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 7 juli 2015.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling en subsidiair tot vermindering van het bedrag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld.

3.4.

De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing