Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5741, BRE - 14 _ 3248_6416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5741, BRE - 14 _ 3248_6416

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 september 2016
Datum publicatie
23 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5741
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 14 _ 3248_6416
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 32bd

Inhoudsindicatie

Crisisheffing (2013 en 2014), art. 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964.

Conform de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121 en ECLI:NL:HR:2016:124. Geen sprake van een individuele buitensporige last.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 14/3248 en 14/6416

Uitspraak van 15 september 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte loonheffingen gedaan over het tijdvak 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013 van een af te dragen bedrag van € 1.214.308. Dit bedrag is door haar afgedragen op 26 april 2013. Bij een door de inspecteur op 7 juni 2013 ontvangen brief heeft zij bezwaar gemaakt tegen de afdracht op aangifte.

Voorts heeft belanghebbende aangifte loonheffingen gedaan over het tijdvak 1 maart 2014 tot en met 31 maart 2014 van een af te dragen bedrag van € 1.424.910. Dit bedrag is door haar afgedragen op 25 april 2014. Bij een door de inspecteur op 11 juni 2014 ontvangen brief heeft zij bezwaar gemaakt tegen de afdracht op aangifte.

1.2.

De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde bezwaren afgewezen bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 16 april 2014 en 15 september 2014.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij faxen van 26 mei 2014 en 23 oktober 2014 beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van telkens € 328.

1.4.

De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende haar bestuurder, [bestuurder] en de gemachtigde, [gemachtigde] , tot bijstand vergezeld van [gemachtigde 2] , beiden verbonden aan [kantoor gemachtigden] te [vestigingsplaats kantoor gemachtigden] , en namens de inspecteur, [inspecteurs] . Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van de door de Hoge Raad inzake de crisisheffing te wijzen arresten en de uitkomst van het daaropvolgende overleg tussen partijen.

1.8.

Belanghebbende heeft, bij brief van 25 februari 2016, door de rechtbank ontvangen op 29 februari 2016, naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nrs. 15/00340 en 15/03090, ECLI:NL:HR:2016:121 en ECLI:NL:HR:2016:124, cijfers verstrekt in verband met haar stelling dat sprake is van een individuele buitensporige last. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.9.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan bij brieven van 23 maart 2016 afschriften aan partijen zijn gezonden.

1.10.

De inspecteur heeft op de in 1.8 genoemde brief gereageerd bij brief van 7 april 2016, door de rechtbank ontvangen op 11 april 2016. Deze brief is in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.11.

Met instemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft bij brief van 6 september 2016 het onderzoek gesloten en aangekondigd schriftelijk uitspraak te doen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende ontplooit activiteiten op het gebied van advisering, dienstverlening, het verzorgen en/of begeleiden van management en het voeren van de directie over en het verzorgen van de administratie van ondernemingen. Zij is een dochtermaatschappij van [A BV] , met welke vennootschap zij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormt. Voor de omzetbelasting vormt zij een fiscale eenheid met [B BV]

2.2.

Van de in 1.1 genoemde bedragen van € 1.214.308 en € 1.424.910 heeft een gedeelte groot respectievelijk € 1.127.589 en € 1.308.617 betrekking op pseudo-eindheffing hoog loon (hierna ook: crisisheffing) als bedoeld in artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet).

2.3.

Uit de in 1.8 bedoelde cijfers, die zijn ontleend aan de geconsolideerde jaarrekeningen van [A BV] , blijken over de jaren 2012 tot en met 2014 de volgende looncijfers van belanghebbende (alles in euro’s):

2012

2013

2014

Lonen en salarissen

5.957.279

6.449.083

8.540.670

Sociale lasten en overige personeelskosten

2.968.598

2.458.819

1.527.308

Totale loonsom

8.925.877

8.907.902

10.067.978

2.4.

Uit de in 1.8 bedoelde cijfers, die zijn ontleend aan de geconsolideerde jaarrekeningen van [A BV] , blijken over de jaren 2012 tot en met 2014 voorts de volgende cijfers van belanghebbende (alles in euro’s):

2012

2013

2014

Resultaat na belastingen

49.320.650

81.505.204

71.948.612

Eigen vermogen

440.730.611

344.459.093

240.556.302

2.5.

De omzet van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting, waarvan belanghebbende deel uitmaakt, bedroeg volgens de aangiften omzetbelasting, exclusief omzetbelasting, over de jaren 2012 tot en met 2014 (alles in euro’s):

2012

2013

2014

Omzet exclusief omzetbelasting

1.597.834.842

1.610.965.436

2.434.972.724

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende in de onderhavige tijdvakken tot de juiste bedragen loonheffing heeft afgedragen. Meer specifiek is in geschil of de crisisheffing in strijd is met:

  1. (de heffingssystematiek van) de Wet;

  2. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM;

  3. het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR);

  4. het EU-Handvest.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en primair tot teruggaaf van de afgedragen loonheffing tot bedragen van respectievelijk € 1.127.589 en € 1.308.617. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing