Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6158, BRE - 15 _ 3828 en 15/7163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6158, BRE - 15 _ 3828 en 15/7163

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 september 2016
Datum publicatie
3 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:6158
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 15 _ 3828 en 15/7163
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 7.2

Inhoudsindicatie

Art. 7.2 Wet IB 2001, art. 15 Verdrag Ne-Be, art. 13 en 14 Vo 1408/71, art. 13 Vo 883/2004.

Belanghebbende woont in België en is in dienst bij een Nederlandse werkgever. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat met de werkgever is overeengekomen dat zij binnen de normale arbeidstijd werkzaamheden buiten Nederland zou verrichten. De dienstbetrekking wordt dan geacht geheel in Nederland te zijn vervuld, waardoor de belastingheffing geheel aan Nederland is toegewezen. Evenmin is aannemelijk geworden dat belanghebbende haar werkzaamheden in België pleegde uit te oefenen of dat zij dat voor een substantieel gedeelte deed. Zij is daarom in Nederland verzekerd en dus premieplichtig. Door één van de bezwaarschriften en een ingebrekestelling naar een onjuist adres te verzenden, heeft de gemachtigde bewust het risico aanvaard dat deze stukken de inspecteur niet tijdig zouden bereiken en zijn de gevolgen daarvan voor risico van belanghebbende. Belanghebbende heeft geen recht op immateriëleschadevergoeding of een dwangsom.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/3828, 15/7163

uitspraak van 28 september 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2008 en 2010 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.516 (2008) respectievelijk € 28.395 (2010).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 mei 2015 (2008) respectievelijk 27 oktober 2015 (2010) de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 2 juni 2015 (2008) respectievelijk 2 november 2015 (2010), ontvangen bij de rechtbank op 4 juni respectievelijk 6 november 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van tweemaal € 45.

1.4.

De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend, getiteld: Slotconclusie (Syntheseconclusie), met bijlagen. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 24 augustus 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1] (hierna: de gemachtigde), verbonden aan [kantoor gemachtigde] te [vestigingsplaats] , tot bijstand vergezeld van [vergezel] , en namens de inspecteur, [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt dat tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.8.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Bij brief van 7 september 2016 is aan partijen medegedeeld dat de rechtbank besloten heeft om binnen zes weken een schriftelijke uitspraak te doen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was in 2008 en 2010 woonachtig in [woonplaats] (België). Zij werkte in die jaren in dienstbetrekking bij [werkgever] te Breda.

2008

2.2.

Het door belanghebbende in 2008 genoten bruto jaarloon bedroeg € 31.516, waarop € 8.203 loonheffing is ingehouden.

23. Aan belanghebbende is met dagtekening 17 februari 2011 een voorlopige aanslag IB/PVV 2008 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar en beroep ingesteld, stellende dat zij in Nederland noch belastingplichtig, noch verzekeringsplichtig is zodat de voorlopige aanslag vernietigd diende te worden. Bij uitspraak van 9 oktober 2014 heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard (rolnr. 12/00653, ECLI:NL:GHSHE:2014:4201). De Hoge Raad heeft op 22 mei 2015 (rolnr. 14/05551, ECLI:NL:HR:2015:1277) het beroep in cassatie verworpen.

2.4.

Aan belanghebbende is met dagtekening 18 november 2011 de definitieve aanslag IB/PVV 2008 opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is op 7 december 2011 door de inspecteur ontvangen. Belanghebbende heeft verzocht om uitstel van de uitspraak op bezwaar tot in een zaak van een andere belanghebbende, [de zaak] , is beslist. De inspecteur heeft dit verzoek gehonoreerd.

2.5.

De gemachtigde heeft een brief, gedagtekend 27 april 2015, naar het Ministerie van Financiën gezonden getiteld ‘Dwangsom inzake niet tijdig beslissen; Claim immateriële schadevergoeding’ en gericht aan ‘een onbekende segment inspecteur’. In de brief staat belanghebbende als schadegerechtigde vermeld. De brief vermeldt als onderwerp gevraagde beslissing/verzoek: ‘Bezwaar DA IB/PVV 2008’. In de brief staat verder: ‘Belanghebbende claimt een immateriële schadevergoeding indien onverhoopt de beslissing niet binnen een halfjaar kenbaar is gemaakt.’ en: ‘Datum ondertekening 27-4-2015, Datum ingang dwangsom + 14 dg. 11-5-2015’. De brief is op het Ministerie van Financiën ontvangen op 30 april 2015 en doorgezonden naar de inspecteur op 18 mei 2015. De inspecteur heeft de brief ontvangen op 19 mei 2015.

2010

2.6.

Het door belanghebbende in 2010 genoten bruto jaarloon bedroeg € 28.395, waarop € 6.604 loonheffing is ingehouden.

2.7.

Aan belanghebbende is met dagtekening 7 juni 2013 de aanslag IB/PVV 2010 opgelegd.

2.8.

Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend, gedagtekend 10 juni 2013, gericht aan het Ministerie van Financiën, de landelijk inspecteur, [naam inspecteur] en geadresseerd aan het Ministerie van Financiën in Den Haag.

2.9.

De gemachtigde heeft een brief, gedagtekend 12 oktober 2015, gezonden naar de belastingdienst Heerlen, Postbus 4486, NL.-6401 CZ Heerlen, t.a.v. [gemachtigde 2] getiteld ‘Dwangsom inzake niet tijdig beslissen; Claim immateriële schadevergoeding’. In de brief staat belanghebbende als schadegerechtigde vermeld. De brief vermeldt als onderwerp gevraagde beslissing/verzoek: ‘Bezwaar DA IB/PVV 2008’. In de brief staat verder: ‘Belanghebbende claimt een immateriële schadevergoeding indien onverhoopt de beslissing niet binnen een halfjaar kenbaar is gemaakt.’ en: ‘Datum ondertekening 12-10-2015, Datum ingang dwangsom + 14 dg. 22-10-2015’. De inspecteur heeft de brief op 14 oktober ontvangen.

2.10.

Naar aanleiding van de in 2.9. vermelde brief heeft de inspecteur de gemachtigde medegedeeld nooit een bezwaarschrift te hebben ontvangen. De inspecteur heeft de gemachtigde bij brief van 22 oktober 2015 gelegenheid geboden om uiterlijk op 26 oktober 2015 te worden gehoord en inzage in de stukken te verkrijgen. In de periode van 21 tot en met 26 oktober 2015 heeft een e‑mailwisseling plaatsgevonden tussen de inspecteur en de gemachtigde. De gemachtigde heeft hierin aangegeven dat een hoorgesprek op 26 oktober 2015 niet mogelijk was en heeft verzocht om inzage in de stukken te krijgen op het belastingkantoor in Tilburg. Bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2015 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Er is geen dwangsom toegekend.

Algemeen

2.11.

De Sociale Verzekeringsbank heeft bij besluit van 1 december 2008 bepaald dat belanghebbende onafgebroken verzekerd is geweest in Nederland tot 1 december 2008 en heeft bij besluit van 4 september 2012 verklaard dat dat ook geldt voor de periode daarna. Ook de Belgische Rijksdienst voor Sociale Zekerheid heeft bij besluit van 6 november 2007 vastgesteld dat belanghebbende onderworpen is aan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving omdat zij slechts op zeer occasionele basis werkzaamheden uitvoerde in België.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

- het inzagerecht in de bezwaarfase is geschonden;

- er reden is voor omkering en verzwaring van de bewijslast;

- belanghebbende belastingplichtig is in Nederland;

- belanghebbende premieplichtig is in Nederland;

- belanghebbende recht heeft op dwangsommen wegens het te laat doen van uitspraken op bezwaar;

- belanghebbende recht heeft vergoeding van immateriële schade.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de aanslagen, toekenning van dwangsommen en immateriëleschadevergoeding.

3.4.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.5.

Niet langer in geschil is dat de ter zitting verschenen inspecteur bevoegd is de inspecteur te vertegenwoordigen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing