Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2635, 16/03815 en 16/03816

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2635, 16/03815 en 16/03816

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 juni 2018
Datum publicatie
26 september 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2635
Formele relaties
Zaaknummer
16/03815 en 16/03816

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woont in België. Zij was in dienst bij een in Nederland gevestigde werkgever. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende belasting- en premieplichtig is in Nederland. Het Hof beantwoordt voorts vragen over procesvertegenwoordiging van ambtenaren en mandatering, openbaarheid van de zitting, inzage- en hoorrecht, het verbeuren van een dwangsom, vergoeding van immateriële schade en werkelijke proceskosten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/03815 en 16/03816

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats 1] (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 september 2016, nummer BRE 15/3828 en 15/7163 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.516 en is voor het jaar 2010 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.395, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende in beide zaken een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van het hoger beroep met kenmerk 16/03815 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 29 september 2017 te ’s-Hertogenbosch (hierna ook: de eerste zitting). Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7.

Na aanvang van de zitting heeft belanghebbendes gemachtigde de wraking verzocht van de mrs. Kromhout, Harthoorn en Schramade. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 15 november 2017 afgewezen. Belanghebbendes verzoek om het proces-verbaal van de wrakingszitting te mogen ontvangen heeft het Hof doorgeleid naar de griffier van de wrakingskamer.

1.8.

De volgende zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch (hierna ook: de tweede zitting). Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] , [E] en [F] . Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende ook vóór deze zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9.

Na het sluiten van het onderzoek ter tweede zitting heeft de Inspecteur een brief naar het Hof gezonden die op 15 maart 2018 is ontvangen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende was in 2008 en 2010 woonachtig in [plaats 1] (België). Zij was in die jaren in dienstbetrekking bij V.O.F. [G] te [plaats 2] (hierna: [G] ). Uit de door belanghebbende overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat zij met ingang van 1 april 1999 bij [G] in dienst was als redactrice voor het blad “ [tijdschrift] ”. De arbeidstijd bedroeg toen 32 uren per week bij een vierdaagse werkweek.

2008

2.2.

Het door belanghebbende in 2008 genoten bruto jaarloon bedroeg € 31.516, waarop € 8.203 loonheffing is ingehouden.

2.3.

Aan belanghebbende is met dagtekening 17 februari 2011 een voorlopige aanslag IB/PVV 2008 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar en beroep aangetekend en gesteld dat dat zij in Nederland niet belastingplichtig of verzekeringsplichtig is zodat de voorlopige aanslag vernietigd diende te worden. Bij uitspraak van 9 oktober 2014 heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard (rolnr. 12/00653, ECLI:NL:GHSHE:2014:4201). De Hoge Raad heeft op 22 mei 2015 (rolnr. 14/05551, ECLI:NL:HR:2015:1277) het beroep in cassatie op grond van artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.

2.4.

Aan belanghebbende is met dagtekening 18 november 2011 de definitieve aanslag IB/PVV 2008 opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is op 7 december 2011 door de Inspecteur ontvangen. Belanghebbende heeft op 21 augustus 2013 verzocht om uitstel van de uitspraak op bezwaar tot op het cassatieberoep in een zaak van een andere belanghebbende, de zaak [H] , is beslist. De Inspecteur heeft dit verzoek gehonoreerd in zijn brief van 26 augustus 2013. De Hoge Raad heeft op het cassatieberoep van [H] beslist op 22 november 2013.

2.5.

Bij brief van 30 augustus 2013 heeft de Inspecteur het volgende aan belanghebbende meegedeeld:

“Bij brief van 26 augustus 2013 heb ik uw verzoek gehonoreerd om de behandeling van het bezwaar tegen genoemde aanslag voor onbepaalde tijd op te schorten totdat in de cassatieprocedure van mevrouw [H] beslist is. Mijn motief voor deze toestemming is niet gelegen in de cassatieprocedure van Mw. [H] maar in het feit dat voor [belanghebbende] al een beroepsprocedure loopt tegen de voorlopige aanslag IB/PH 2008. Ik heb er geen behoefte aan nog een nieuwe beroepsprocedure te voeren tegen een materieel gelijke aanslag op basis van dezelfde geschilpunten. (…).

2.6.

In zijn aan belanghebbendes gemachtigde gerichte brief van 15 april 2015 heeft de Inspecteur aangegeven dat hij voornemens was om voor 1 juni 2015 uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2008 te gaan doen. In deze brief is, onder meer, het volgende opgenomen:

“Alvorens ik uitspraak ga doen wil ik u in de gelegenheid stellen bij mij op kantoor in te komen zien de in digitale bestanden opgeslagen informatie over [belanghebbende] . Daar waar gewenst kunnen voor u daarvan prints vervaardigd worden. U kunt voor dit inzien via email een afspraak met mij maken. Maandag 27/4 is het kantoor wegens Koningsdag gesloten. In de week van 11-16 mei 2015 ben ik niet aanwezig.”

2.6.1.

Belanghebbendes gemachtigde heeft met zijn aan de Inspecteur gerichte brief van 19 april 2015, voor zover van belang, als volgt gereageerd:

“Wij verzoeken u de inzage op het kantoor Tilburg te doen plaatsvinden. Voor de maand mei gelden als verhinderdata: 1 mei, 8 mei en 18 t/m 23 mei. Wij vernemen graag de u passende datum en het tijdstip op het kantoor Tilburg.”

2.6.2.

De Inspecteur en belanghebbendes gemachtigde hebben vervolgens met betrekking tot de inzage de volgende emailberichten - op 24 en 28 april 2015 – met elkaar gewisseld:

* van de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde: “In mijn brief van 15 april jl. geef ik u de gelegenheid het dossier van [belanghebbende] op mijn kantoor te komen inzien. Met mijn kantoor bedoel ik het kantoor waar ik geplaatst en werkzaam ben. Het bezoekadres van mijn kantoor Buitenland is opgenomen in de brief: Kloosterweg 22, 6412 CN Heerlen. Gelet op ons beider verhinderdata kan ik u ontvangen op 4, 5 of 6 mei. (…) Op voorhand kan ik u zeggen dat de Belastingdienst niet beschikt over de gegevens in de verzekerdenadministratie van de SVB. Daarvoor moet zich toch echt tot de SVB wenden. Evenmin beschikt de Belastingdienst over een administratie waarin wordt vastgelegd op welke dagen een niet-ingezetene in Nederland werkt. Dat is u overigens bekend uit andere zaken. De Belastingdienst beschikt niet over de onderliggende stukken van SVB of Rsz of aan de werkgever door deze instanties aan de werkgever gestelde vragen en ontvangen antwoorden. De Belastingdienst beschikt enkel over het Besluit van de SVB waarbij de verzekeringsplicht van [belanghebbende] door de SVB is vastgesteld. ”

* van de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde: “Reden waarom ik verder nu per email reageer is dat ik un snel wil laten weten dat ik over het hoofd heb gezien dat 5 mei Bevrijdingsdag en 4 mei een brugdag is. Daarom is onze Dienst 4 en 5 mei gesloten. Daardoor blijft in die week enkel 6 Mei als mogelijkheid open. Door een verandering in afspraken zou ik u ook 25, 26, 27 of 29 mei kunnen ontvangen.”

*van de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde: “Voor het snel maken van een afspraak heb ik u een aantal data per email doorgegeven. Ik mis in uw reactie een antwoord daar op.”

* van belanghebbendes gemachtigde aan de Inspecteur: “Voor het overige verwijzen wij u naar ons schrijven, waarin duidelijk gemaakt wordt dat bij afwezigheid van stukken waaruit blijkt dat [belanghebbende] buitenlands belastingplichtige is en een inventarislijst van stukken die tot het bezwaardossier behoren, van inzage wordt afgezien.”

* van de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde: “Het gaat hier simpel om het maken van een afspraak voor een datum. Uw handelwijze druist in tegen de intenties, zoals vermeld in (…) de mediation-overeenkomst (….).”

* van de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde: “Mijn enige doel was nu om op normale en vlotte wijze op de meest geëigende en snelle manier per email te overleggen om tot een afspraak over inzage van het dossier van [belanghebbende] te komen. Dit frustreert u nu. (…) De uitkomst dat u geen afspraak wilt maken komt geheel voor eigen rekening.”

2.7.

De gemachtigde heeft een brief gezonden, gedagtekend 27 april 2015 en geadresseerd aan het Ministerie van Financiën, met de titel ‘Dwangsom inzake niet tijdig beslissen; Claim immateriële schadevergoeding’ en gericht aan ‘een onbekende segment inspecteur’. In de brief staat belanghebbende als schadegerechtigde vermeld. De brief vermeldt als onderwerp gevraagde beslissing/verzoek: ‘Bezwaar DA IB/PVV 2008’. In de brief staat verder: ‘Belanghebbende claimt een immateriële schadevergoeding indien onverhoopt de beslissing niet binnen een halfjaar kenbaar is gemaakt.’ en: ‘Datum ondertekening 27-4-2015, Datum ingang dwangsom + 14 dg. 11-5-2015’. De brief is op het Ministerie van Financiën ontvangen op 30 april 2015 en doorgezonden naar de Inspecteur op 18 mei 2015. De Inspecteur heeft deze brief ontvangen op 19 mei 2015.

2.8.

De Inspecteur heeft op 22 mei 2015 uitspraak gedaan op het bezwaar.

2010

2.9.

Het door belanghebbende in 2010 genoten bruto jaarloon bedroeg € 28.395, waarop € 6.604 loonheffing is ingehouden.

2.10.

Aan belanghebbende is met dagtekening 7 juni 2013 de aanslag IB/PVV 2010 opgelegd.

2.11.

Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend, gedagtekend 10 juni 2013, gericht aan het Ministerie van Financiën, de landelijk inspecteur, [K] en geadresseerd aan het Ministerie van Financiën in Den Haag.

2.12.

De gemachtigde heeft een brief, gedagtekend 12 oktober 2015, gezonden naar de belastingdienst Heerlen, Postbus 4486, NL.-6401 CZ Heerlen, t.a.v. [B] getiteld ‘Dwangsom inzake niet tijdig beslissen; Claim immateriële schadevergoeding’. In de brief staat belanghebbende als schadegerechtigde vermeld. De brief vermeldt als onderwerp gevraagde beslissing/verzoek: ‘Bezwaar DA IB/PVV 2010’. In de brief staat verder: ‘Belanghebbende claimt een immateriële schadevergoeding indien onverhoopt de beslissing niet binnen een halfjaar kenbaar is gemaakt.’ en: ‘Datum ondertekening 12-10-2015, Datum ingang dwangsom + 14 dg. 22-10-2015’. De Inspecteur heeft de brief op 14 oktober 2015 ontvangen.

2.13.

Naar aanleiding van de in 2.12 vermelde brief heeft de Inspecteur de gemachtigde medegedeeld nooit een bezwaarschrift te hebben ontvangen. De Inspecteur heeft de gemachtigde bij emailbericht van 21 oktober 2015 en per brief van 22 oktober 2015 gelegenheid geboden om uiterlijk op 26 oktober 2015 te worden gehoord en inzage in de stukken te verkrijgen. In de periode van 21 tot en met 26 oktober 2015 heeft een e‑mailwisseling plaatsgevonden tussen de Inspecteur en de gemachtigde. De gemachtigde heeft hierin aangegeven dat een hoorgesprek op 26 oktober 2015 niet mogelijk was en heeft daarbij verzocht om inzage in de stukken te krijgen op het belastingkantoor in Tilburg. Bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2015 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Er is geen dwangsom toegekend.

2.13.1.

Voormelde e-mailwisseling tussen de Inspecteur en belanghebbendes gemachtigde luidt, voor zover van belang als volgt:

* van belanghebbendes gemachtigde aan de Inspecteur (22 oktober 2015, 09:12 uur): “Een hoorgesprek op 26 oktober 2015 is niet mogelijk. Nu de inspecteur landelijke bevoegdheid heeft staat niets hem in de weg de inzage en het horen te doen plaatsvinden op het belastingkantoor te Tilburg. Wij wijzen er op dat tussen de inzage en het horen een redelijke tijd dient te zitten.”

* van de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde (26 oktober 2015, 16:25 uur): “U deelt mee dat op 26 oktober geen hoorgesprek mogelijk is. Aangezien u mij door de ingebrekestelling dwingt uiterlijk 27 oktober uitspraak te doen, is een feitelijk horen voor die datum dan niet mogelijk. Desalniettemin ben ik bereid u en uw echtgenote ook na die datum te horen en de vastleggingen in de diverse bestanden in te laten zien op mijn kantoor in Heerlen. Zoals u bekend ben ik immers geplaatst en werkzaam op het kantoor van de Belastingdienst in Heerlen. (…) Graag verneem ik van u of u nog gehoord wenst te worden en welke datum u beiden past.”

* van belanghebbendes gemachtigde aan de Inspecteur (26 oktober 2015, 19:35 uur): “Nu het kantoor te Tilburg vanaf 15 oktober gesloten is, verzoeken wij u de inzage op het kantoor te Eindhoven te doen plaatsvinden. Na de inzage kan dan een datum gepland worden voor het horen.”

2.14.

De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft bij besluit van 1 december 2008 bepaald dat belanghebbende onafgebroken verzekerd is geweest in Nederland tot 1 december 2008 en heeft bij besluit van 4 september 2012 verklaard dat dat ook geldt voor de periode daarna. Deze besluiten zijn door belanghebbende niet aangevochten. Ook de Belgische Rijksdienst voor Sociale Zekerheid heeft bij besluit van 6 november 2007 vastgesteld dat belanghebbende onderworpen is aan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving omdat zij slechts op zeer occasionele basis werkzaamheden uitvoerde in België.

2.14.1.

Het besluit van de SVB van 4 september 2012 luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Bij besluit van 1 december 2008 had de SVB al vastgesteld dat u daarom ook van 9 november 1992 tot 1 december 2008 verplicht verzekerd bent geweest. Omdat nadien niet van een relevante wijziging is gebleken, heeft de SVB hierboven beslist dat u ook van 1 december 2008 tot heden verzekeringsplichtig bent geweest. (…) In haar eerdere – niet door u bestreden – besluit van 1 december 2008 is de SVB al ingegaan op de activiteiten die u stelt te hebben verricht in het kader van uw Nederlandse dienstbetrekking. Daarbij heeft de SVB al rechtens onaantastbaar besloten de beoordeling te volgen van het bevoegde Belgische orgaan die overeenkomt met de expliciete verklaring van uw werkgever. (…) Naar aanleiding van uw herhaalde aanvraag van 27 september 2011 legt u hierover eerst op 17 augustus 2012 aan de SVB alsnog een op 24 september 2010 gedateerde verklaring voor die op uw verzoek door een van uw (toenmalige) Belgische werkrelaties achteraf op schrift is gesteld met betrekking tot de periode 1 januari 2000 tot 1 april 2009.

De SVB is van oordeel is dat deze verklaring van 24 september 2010 evenmin als uw nadere toelichting op de door u gestelde activiteiten in België geen nieuw of ander licht werpt op uw verzekeringspositie. Primair komt naar het oordeel van de SVB aan die verklaring reeds geen toereikende bewijswaarde toe wegens de wijze van totstandkoming ervan. Een dergelijke - op eigen verzoek opgemaakte en niet van onafhankelijke bron afkomstige – verklaring kan hooguit van dienst zijn in het kennelijke gerezen dispuut tussen u en uw werkgever. Bovendien blijkt uit die verklaring niet alsnog, dat u meer dan (te) marginale en anders dan louter ondergeschikte activiteiten in België verrichtte die bovendien door een werkgever zijn beloond. Deze verklaring weerlegt dan ook niet het eerder door de SVB gevolgde oordeel van het bevoegde Belgische orgaan dat van in uw woonland België verrichtte substantiële beroepswerkzaamheden in dienstbetrekking in de zin van de Verordeningen (EEG) 1408/71 en (EG) 883/2004 niet gebleken is.

De SVB volgt overeenkomstig haar gepubliceerde beleid de beoordeling door het daartoe bevoegde Belgische orgaan en ziet geen reden om die alsnog in twijfel te trekken nu die beoordeling in lijn was en blijft met:

-

uw eigen eerdere verklaring van 30 oktober 2007, dat u in België gemiddeld gedurende hooguit enkele uren per maand actief bent;

-

de expliciete verklaring van uw werkgever, dat u niet tevens buiten Nederland uw dienstbetrekking vervult of vervulde;

-

uw eigen verklaring dat een beloning voor arbeid buiten Nederland kennelijk niet is bedongen en overeengekomen, althans niet afzonderlijk kenbaar is of wordt betaald;

-

uw (bij uw aanvraag om een Belgisch rustpensioen gevoegde) opsomming van al uw (historische) beroepsactiviteiten waarin u zelfs niet (langer) aangaf ook buiten Nederland (substantieel en in dienstbetrekking) te hebben gewerkt; en

-

de opgaven van 16 juni 2008 en 28 juli 2008 van respectievelijk de Belgische Rijksdiensten voor Pensioenen en het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen waaruit blijkt dat de door u gestelde activiteiten die u in uw woonland België zou hebben verricht (of eventuele inkomsten daaruit) nooit hebben geleid tot een aangifte, althans tot tijdvakken van verplichte verzekering op grond van de Belgische socialewetgeving.”

2.15.

Belanghebbende heeft de volgende stukken overgelegd:

 Een brief aan de deelnemers van een [reis] naar Madeira, waarin zij wordt genoemd als een van de vijf reisleiders. In de brief is vermeld “ [reis] Madeira 2003”.

 Een door haar opgemaakte ‘Afrekennota Lezersreis Portugal 25/04-02/05/06”;

 Een brief van redactie. [G] , gedagtekend 28 april 2011, aan de deelnemers van een [reis] Sorrento en de baai van Napels, waarin belanghebbende wordt vermeld als begeleidster;

 Een verklaring van [L] , hoofdredacteur van de Vlaamse editie van [tijdschrift] in de periode 1 januari 2000 tot 1 april 2009.

2.16.

Tot de stukken van het geding behoren de volgende afschriften uit het Centraal Bevoegdhedenregister:

2.16.1.

Een afschrift gedagtekend 7 juli 2014 en ondertekend door [M] , plaatsvervangend directeur PDB (kantoor Buitenland), waarop is vermeld:

Medewerker:

[B]

Dienstonderdeel

Belastingdienst Belastingen

Peildatum

01.07.2014

Bevoegdheids ID

Bevoegdheid

Omschrijving

Geldig van

Geldig tot

MB INSPECTEUR

Inspecteur

De ambtenaren van de Belastingdienst die op grond van een mandaatbesluit beslissen als inspecteur

01.01.2003

2.16.2.

Een afschrift gedagtekend 7 juli 2014 en ondertekend door [M] , plaatsvervangend directeur PDB (kantoor Buitenland), waarop is vermeld:

Medewerker:

[B]

Dienstonderdeel

Belastingdienst Belastingen

Peildatum

01.07.2014

Bevoegdheids ID

Bevoegdheid

Omschrijving

Geldig van

Geldig tot

MACHTIGING FP

Procederen fiscaal

Machtiging om voor de rechtbank in fiscaalrechtelijke procedures op te treden namens de Belastingdienst.

01.01.2010

2.16.3.

Een afschrift gedagtekend 29 juli 2016 en ondertekend door de (plaatsvervangend) directeur PDB kantoor Buitenland, mevrouw [N] , waarop is vermeld:

Medewerker:

[B]

Dienstonderdeel

Belastingdienst Belastingen

Peildatum

29.07.2016

Bevoegdheids ID

Bevoegdheid

Omschrijving

Geldig van

Geldig tot

MACHTIGING FP

Procederen fiscaal inspecteur

De ambtenaren van de Belastingdienst aan wie op grond van een besluit machtiging is verleend om voor de rechtbank en gerechtshof in fiscaalrechtelijke procedures op te treden namens de inspecteur.

01.01.2010

2.16.4.

Een afschrift gedagtekend 10 oktober 2017 en ondertekend door de (plaatsvervangend) directeur P/kantoor Buitenland, [O] , waarop is vermeld:

Medewerker:

[D]

Dienstonderdeel

Belastingdienst Belastingen

Peildatum

01.10.2017

Bevoegdheids ID

Bevoegdheid

Omschrijving

Geldig van

Geldig tot

MACHTIGING FP

Procederen fiscaal inspecteur

De ambtenaren van de Belastingdienst aan wie op grond van een besluit machtiging is verleend om voor de rechtbank en gerechtshof in fiscaalrechtelijke procedures op te treden namens de inspecteur.

05.04.2017

31.12.9999

2.16.5.

Een afschrift gedagtekend 1 augustus 2016 en ondertekend door de (plaatsvervangend) directeur PDB/kantoor Buitenland, mevrouw [N] , waarop is vermeld:

Medewerker:

[F]

Dienstonderdeel

Belastingdienst Belastingen

Peildatum

01.08.2016

Bevoegdheids ID

Bevoegdheid

Omschrijving

Geldig van

Geldig tot

MACHTIGING FP

Procederen fiscaal inspecteur

De ambtenaren van de Belastingdienst aan wie op grond van een besluit machtiging is verleend om voor de rechtbank en gerechtshof in fiscaalrechtelijke procedures op te treden namens de inspecteur.

01.03.2010

2.16.6.

Een afschrift gedagtekend 8 augustus 2016 en ondertekend door de (plaatsvervangend) directeur PDB/kantoor Buitenland, mevrouw [N] , waarop is vermeld:

Medewerker:

[C]

Dienstonderdeel

Belastingdienst Belastingen

Peildatum

08.08.2016

Bevoegdheids ID

Bevoegdheid

Omschrijving

Geldig van

Geldig tot

MACHTIGING FP

Procederen fiscaal inspecteur

De ambtenaren van de Belastingdienst aan wie op grond van een besluit machtiging is verleend om voor de rechtbank en gerechtshof in fiscaalrechtelijke procedures op te treden namens de inspecteur.

03.08.2016

2.16.7.

Een afschrift gedagtekend 30 juni 2016 en ondertekend door de (plaatsvervangend) directeur PDB/kantoor Buitenland, mevrouw [N] , waarop is vermeld:

Medewerker:

[E]

Dienstonderdeel

Belastingdienst Belastingen

Peildatum

30.06.2016

Bevoegdheids ID

Bevoegdheid

Omschrijving

Geldig van

Geldig tot

MACHTIGING FP

Procederen fiscaal inspecteur

De ambtenaren van de Belastingdienst aan wie op grond van een besluit machtiging is verleend om voor de rechtbank en gerechtshof in fiscaalrechtelijke procedures op te treden namens de inspecteur.

01.01.2010

2.17.

Met betrekking tot mandatering heeft de Inspecteur met zijn brief van 7 maart 2018 aan het Hof, voor zover van belang, het volgende geschreven:

“Op 5 maart 2018 heeft uw Hof telefonisch contact gehad met [F] inzake de beroepsprocedures BK-SHE 16/03815-03816 (…). Uw Hof heeft de inspecteur verzocht om het mandaat van de aanslagregelaar en de bezwaarbehandelaar van bovengenoemde zaken ter zitting te overhandigen.

Ter zake van het bovenstaande verklaar ik als volgt:

-

De procesgegevens ter zake van de procedure BK-SHE 16/03815 en 03816 zijn in ons interne systeem verwijderd. Het is dus niet mogelijk om te achterhalen wie de aanslag heeft opgelegd. Uit de aanwezige stukken lijkt het aannemelijk dat de heer [P] de aanslagen heeft opgelegd. Het bezwaar is behandeld door [B] ;

-

De heer [P] is in september 2013 helaas overleden;

-

De heer [B] is met ingang van 1 oktober 2017 met pensioen gegaan, en heeft de Belastingdienst verlaten;

-

De dossiers van de heren [P] en [B] zijn opgeschoond; er zijn geen personeelsdossiers meer aanwezig, waardoor het niet mogelijk is om het aan hen afgegeven mandaat te reproduceren;(…)

-

De heren [P] , [B] en (…) waren gemandateerd (…) om namens de inspecteur op te treden.

Hoogachtend,

Namens de inspecteur

[Hof: handtekening]

[N]

Plv. directeur kantoor Buitenland”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Zijn de ter zittingen verschenen ambtenaren bevoegd om ter zitting van het Hof namens de Inspecteur op te treden?

2. Hebben de zittingen bij het Hof in het openbaar plaatsgevonden en zijn de uitnodigingen daarvoor tijdig verzonden?

3. Zijn de aanslagen opgelegd en de uitspraken op bezwaar gedaan door daartoe door de Inspecteur gemandateerde personen?

4. Is het inzagerecht respectievelijk het recht om te worden gehoord in de bezwaarfase geschonden?

5. Is belanghebbende belasting- en premieplichting in Nederland?

6. Moet de Inspecteur veroordeeld worden tot betaling van een dwangsom?

7. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?

8. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van werkelijke proceskosten?

9. Heeft de Inspecteur recht op vergoeding van werkelijke proceskosten?

Belanghebbende is van mening dat de vragen 1, 2, 3, 5 en 9 ontkennend en de vragen 4, 6, 7 en 8 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, tot afwezigheid van belastingplicht en premieplicht in Nederland, tot terugbetaling van ingehouden loonheffingen, tot veroordeling van de Inspecteur tot betaling van een dwangsom, tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade en tot vergoeding van proceskosten. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank en tot veroordeling van belanghebbende in de door de Inspecteur gemaakte werkelijke kosten, welke dienen te worden becijferd op de door hem gemaakte reiskosten.

4 Gronden

5 Beslissing