Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6159, BRE - 15 _ 7802

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6159, BRE - 15 _ 7802

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 september 2016
Datum publicatie
6 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:6159
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 15 _ 7802
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 7.2

Inhoudsindicatie

Art. 7.2 Wet IB 2001, art. 15 Verdrag Ne-Be, art. 13 en 14 Vo 1408/71.

Belanghebbende woont in België en verricht opdrachten voor een in Nederland gevestigde vennootschap. Hij wordt betaald via een Belgische vennootschap. Aannemelijk is dat belanghebbende de overeengekomen werkzaamheden voor 20% van huis uit (in België) en voor 80% in Nederland heeft verricht. De inspecteur heeft dan terecht 80% van het genoten salaris belast. Belanghebbende is in België niet verzekerd als zelfstandige. Over de verzekeringsplicht van belanghebbende als werknemer heeft het Belgische bevoegde orgaan kennelijk niet verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van de SVB over de verzekeringsplicht niet bindend is en dat op grond van artikel 14, tweede lid, onderdeel b, sub i, van de Vo 1408/71, uitsluitend de wetgeving van België van toepassing is. Daaraan doet niet af dat belanghebbende in België niet als verzekerd werknemer is aangemeld.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/7802

uitspraak van 28 september 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.412 en een premie-inkomen van € 32.127 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 30 november 2015, ontvangen bij de rechtbank op 1 december 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend, aangeduid als slotconclusie, met een bijlage. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 24 augustus 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] (hierna: de gemachtigde), verbonden aan [kantoor gemachtigde] , tot bijstand vergezeld van [X] , en namens de inspecteur, [inspecteurs] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt dat tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.8.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Bij brief van 7 september 2016 is aan partijen meegedeeld dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende woont en woonde gedurende het gehele jaar 2009 in België. Hij verrichtte werkzaamheden als consultant voor een automatiseringsproject bij de Nederlandse vestiging van [A NV] ( [A NV] ). Op projectbasis verrichtte hij ook werkzaamheden voor [Y] in Amsterdam, in het kader van het [A NV] -project. Belanghebbende verrichtte deze werkzaamheden vanaf 1 januari 2008 als werknemer van de besloten vennootschap [B BVBA] (hierna: [B BVBA] ). [B BVBA] declareerde de gewerkte uren (ook die voor [Y] ) aan [A NV] . Met belanghebbende en [B BVBA] is de belastingdienst overeengekomen dat de werkzaamheden van belanghebbende via [B BVBA] zouden worden verloond en dat in Nederland loonheffing zou worden afgedragen. [B BVBA] is gevestigd in België en heeft zich als vrijwillig inhoudingsplichtige gemeld bij de belastingdienst.

2.2.

De aandelen in [B BVBA] worden gehouden door de echtgenote en zoon van belanghebbende (samen 677 aandelen) en belanghebbende (75 aandelen). De zoon van belanghebbende is zaakvoerder van [B BVBA] . Belanghebbende ontving in 2009 een bruto salaris van [B BVBA] van € 81.412. Daarop is € 31.079 loonheffing ingehouden.

2.3.

Belanghebbende is, op eigen verzoek, uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV. Hij heeft het voorblad van de aangifte ondertekend geretourneerd op 28 december 2010. Bij brief van dezelfde datum heeft hij toegelicht welke inkomsten hij heeft gehad en waarom die naar zijn mening niet belastbaar zijn in Nederland en verzocht om teruggaaf van de loonheffing.

2.4.

Belanghebbende heeft ook geprocedeerd over de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008. Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 9 juli 2015 (rolnummer 13/00949, ECLI:NL:GHSHE:2015:2578) geoordeeld dat belanghebbende in 2008 één dag per werkweek in België heeft gewerkt en dat in Nederland belasting geheven mocht worden over 80% van het salaris (184/230 x het totale salaris).

2.5.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft op 10 mei 2010 beslist dat belanghebbende in de periode 1 januari 2008 tot in elk geval 10 mei 2010 onderworpen is aan de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar is afgewezen. Belanghebbende heeft tegen de afwijzing geen beroep ingesteld. Vanaf 1 december 2011 ontvangt belanghebbende een AOW-uitkering, onder andere gebaseerd op 2009 als volledig verzekeringsjaar.

2.6.

In een rapport van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland Heerlen, inzake een inlenersbezoek dat is afgelegd bij [A NV] (hierna ook: het Rapport inlenersbezoek), is het volgende vermeld:

“De heer [b] heeft in 2008 meegewerkt bij het opstellen en uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek en deze werkzaamheden werden hoofdzakelijk uitgevoerd bij [Y] te Amsterdam. In 2009 is er daarnaast veel gewerkt vanuit een projectruimte in Den Bosch. In 2008 en 2009 werkte de heer [b] ook regelmatig van huis uit en in 2010 wordt hoofdzakelijk van huis uit gewerkt omdat de heer [b] veel met programmeren bezig is. De heer [b] kan van huis uit inloggen op de benodigde systemen van [A NV] en [Y] .

(...)

De heer [b] moet van zijn werkzaamheden een urenregistratie bijhouden en daarnaast moet hij wekelijks een rapportage maken van de uitgevoerde werkzaamheden. Er wordt geen specificatie bijgehouden waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Dus er is niet bekend hoeveel uren de heer [b] voor dit project in België werkzaam is geweest.”

2.7.

In België heeft belanghebbende voor het jaar 2009 voorkoming van dubbele belasting geclaimd en ontvangen voor de van [B BVBA] ontvangen beloning.

2.8.

Met dagtekening 4 juni 2015 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd. Daarbij is over het hele salaris van [B BVBA] belasting en premies volksverzekeringen geheven. In de uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen verminderd tot 80% van het ontvangen salaris. Daarbij is de inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende 20% van de werktijd in België heeft gewerkt, conform de in 2.4. vermelde uitspraak van Hof ’s‑Hertogenbosch.

2.9.

Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag is gedagtekend 13 juli 2015 en is op 15 juli 2015 door de inspecteur ontvangen. Bij brief van 27 augustus 2015 heeft de inspecteur de termijn voor het doen van uitspraak met 6 weken verlengd. Belanghebbende heeft de inspecteur in gebreke gesteld bij brief van 13 oktober 2015, welke brief op 15 oktober 2015 door de inspecteur is ontvangen. Gedagtekend 27 oktober 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende een brief gezonden waar boven staat: “Betreft: Motivering van uitspraak op het bezwaarschrift”. In de brief schrijft de inspecteur dat hij gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetkomt en tevens: “U kunt deze brief als de bekendmaking van de beslissing beschouwen”. Tevens wordt het verzoek om een dwangsom afgewezen, wordt een vergoeding van € 244 toegekend voor de kosten van de bezwaarfase en is een rechtsmiddelenclausule toegevoegd. De verminderingsbeschikking is gedagtekend 8 december 2015. Bij brief van 13 november 2015 heeft de inspecteur het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen een klacht ingediend bij brief van 23 november 2015 die op 26 november 2015 door de inspecteur is ontvangen. De inspecteur heeft de brief doorgezonden aan de rechtbank ter voeging met het geschil over de aanslag.

2.10.

Tot de stukken behoort een afschrift uit het Centraal Bevoegdhedenregister d.d. 1 januari 2010 waarbij [inspecteur] wordt gemachtigd namens de belastingdienst op te treden in fiscaalrechtelijke procedures, ondertekend door de plaatsvervangend Directeur PDB (Kantoor Buitenland).

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

- het inzagerecht en daarmee het hoorrecht is geschonden;

- belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan en zo niet, of dat moet leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast;

- terecht 80% van het salaris in Nederland in de belastingheffing is betrokken;

- belanghebbende premieplichtig is in Nederland;

- belanghebbende recht heeft op een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar;

- belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van de kosten van bezwaar en beroep;

- belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens de lange duur van de procedure.

Niet meer in geschil is dat de ter zitting verschenen inspecteur bevoegd is om namens de belastingdienst op te treden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vaststelling van het belastbaar inkomen op nihil met teruggaaf van de volledige loonheffing, toekenning van een dwangsom en integrale vergoeding van proceskosten. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om immateriëleschadevergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing