Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-10-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6466, AWB - 14 _ 5531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-10-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6466, AWB - 14 _ 5531

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 oktober 2016
Datum publicatie
13 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:6466
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5531

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag LH. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de Poolse arbeiders in loondienst zijn bij belanghebbende naar aanleiding van de bevindingen in het boekenonderzoek. De stelling van belanghebbende dat er sprake was van inlening van Poolse arbeiders en een geldige E-101-verklaring acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 14/5531 en 14/5532

uitspraak van 7 oktober 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2008 (zaaknummer 14/5531) en 2009 (zaaknummer 14/5532) naheffingsaanslagen loonheffingen (hierna: naheffingsaanslagen) opgelegd van € 191.142 respectievelijk € 47.228, alsmede bij beschikkingen boeten van € 47.785 respectievelijk € 11.807 en heffingsrente in rekening gebracht van € 15.418 respectievelijk € 2.198 (aanslagnummers [aanslagnummer] .A.0108500 en [aanslagnummer] .A.0109500).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 juli 2014 de naheffingsaanslagen alsmede de boeten en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 4 september 2014, ontvangen bij de rechtbank op 4 september 2014, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328 in de zaak met nummer 14/5531. De inspecteur heeft voor elk jaar een verweerschrift ingediend.

1.4.

Partijen hebben vóór en ter zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1] verbonden aan [kantoor gemachtigde 1] te ’s-Hertogenbosch, en namens de inspecteur [gemachtigde 2] , [gemachtigde 3] , [gemachtigde 4] en [gemachtigde 5] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.

1.6.

Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat naar partijen is verzonden op 23 december 2015.

1.7.

Met dagtekening 31 december 2015 is namens belanghebbende (onder meer) een toelichting verstrekt op de met dagtekening 26 november 2015 ingediende stukken. De inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief met dagtekening 4 februari 2016, waarna namens belanghebbende is gereageerd bij brief met dagtekening 25 februari 2016.

1.8.

Op 5 juli 2016 heeft er een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1] verbonden aan [kantoor gemachtigde 1] te ’s-Hertogenbosch, en namens de inspecteur [gemachtigde 6] , [gemachtigde 4] en [gemachtigde 3] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1.9.

De rechtbank heeft partijen bij brieven van 12 augustus 2016 en 26 september 2016 laten weten dat de uitspraakdatum met 6 weken wordt verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is opgericht op 3 december 2007. De aandelen van belanghebbende worden gehouden door [aandeelhouder 1] (50%) en [aandeelhouder 2] (50%) (hierna: de dga’s). Belanghebbende is op 7 juli 2009 in staat van faillissement verklaard.

2.2.

Belanghebbende had volgens de inschrijving in de Kamer van Koophandel als doel bemiddeling in en het aannemen en uitvoeren van klussen. Feitelijk hield belanghebbende zich bezig met het opknappen van woningen die in het bezit zijn of waren van [de familie] . Voor de uitvoering van de bouwwerkzaamheden maakte belanghebbende gebruik van Poolse arbeidskrachten.

2.3.

Aan belanghebbende zijn vanaf januari 2008 aangiften loonheffingen uitgereikt. Belanghebbende heeft over de jaren 2008 en 2009 € 15.290 respectievelijk € 20.051 aan loonheffingen aangegeven en afgedragen.

2.4.

Op grond van een tweetal onderzoeken in 2011, komt de inspecteur tot de conclusie dat belanghebbende de Poolse arbeidskrachten niet heeft ingeleend van [de Poolse onderneming] (hierna: [bedrijf 2] ), maar zelf inhoudingsplichtige was.

2.4.1.

In het rapport - met dagtekening 5 oktober 2011 - dat in het kader van de bestuurdersaansprakelijkheid is opgesteld, staat onder meer het volgende:

“Een groot aantal van de door [bedrijf 1] opgeknapte panden blijken op het moment van het faillissement eigendom van [bedrijf 3] (hierna [bedrijf 3] ). Om de rol van [bedrijf 3] te bezien is (…) gesproken met [de directeur] .

(…)

[persoon 1] . Had bij de verkoop van de panden richting [bedrijf 3] aangegeven dat zijn zoon een installatiebedrijf had. Besloten werd om de installatiewerkzaamheden onder te brengen bij dit installatiebedrijf ( [bedrijf 1] ). Afgesproken werd dat de verbouwing van de simpele panden door [bedrijf 1] werd gedaan. Voor de moeilijke panden lag de eis van de hypotheekverstrekker dat een gerenommeerde bouwonderneming het verbouwingswerk moest doen.

Met bouwbedrijf [bedrijf 4] te [vestigingsplaats bedrijf 4] is een contract gesloten dat zij het werk aan de moeilijke panden zouden uitvoeren. Achteraf is gebleken dat feitelijk [bedrijf 4] de stroman was en het werk werd uitgevoerd door Poolse werknemers in opdracht van [bedrijf 1] .”

2.4.2.

In het rapport – met dagtekening 5 oktober 2011 - van het nader onderzoek naar de belasting/premieplicht van de Poolse arbeidskrachten staat (voor zover van belang) het volgende:

“Voor het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden maakt [bedrijf 1 1-BV] gebruik van Poolse arbeiders. Volgens de in de administratie aangetroffen facturen zijn deze werknemers afkomstig van een in Polen gevestigde onderneming genaamd: [de Poolse onderneming] Op de facturen staat vermeld dat deze onderneming in Polen zou zijn gevestigd op het adres: [adres] .

Door [aandeelhouder 2] wordt op 26 oktober 2009 verklaard dat dit een onderneming is die in handen is van [persoon 1] . Verder valt op dat de lay-out van facturen van deze Poolse onderneming gelijk zijn aan die van [bedrijf 1]

In de bij de curator aanwezige gegevens is een interne notitie d.d. 26 februari 2009 aangetroffen waaruit blijkt dat de heer [persoon 2] (zijnde een werknemer van [bedrijf 5] ) namens [bedrijf 2] afspraken maakt met [bedrijf 1] , over de kosten van de huisvesting van de Polen, en de vergoedingen die daarvoor betaald worden op de privé bank rekeningen van: [aandeelhouder 2] ,, [aandeelhouder 1] en [persoon 3] . In dit document worden afspraken gemaakt over een totaalbedrag van € 8.000 aan huurkosten per maand. Via een e-mail d.d. 28 februari 2009 waarvan de indruk wordt gewekt dat deze afkomstig is van [bedrijf 2] te Polen zijn deze afspraken bevestigd. Deze e-mail is afkomstig van de heer [persoon 2] namens [bedrijf 2] .

In een in de administratie aangetroffen notitie d.d. 20 mei 2009 met ref PV staat vermeld dat er kasbetalingen zijn gedaan door [aandeelhouder 2] in opdracht van [bedrijf 2] voor een bedrag van € 25.950.

Verder blijkt uit het ingestelde onderzoek dat de bestuurders van [bedrijf 1] de ziektekosten hebben betaald voor deze Polen. Dit blijkt o.a. uit een brief d.d. 10 november 2008 met ref Jfl/tt van de hand van [persoon 4] waarin richting [de huisartsenpost] wordt gemeld dat een Pool genaamd [naam Pool 1] bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat [bedrijf 1] het verschuldigde bedrag zal overmaken. Zo is er ook een rekening aangetroffen afkomstig van [het ziekenhuis] t.b.v. [naam Pool 2] .

Verder heeft [bedrijf 1] gezorgd voor de huisvesting en de maaltijden ten behoeve van de Polen. Zie hiervoor de in de administratie van [bedrijf 1] aangetroffen facturen van [bedrijf 6]

Evident blijkt uit bovenstaande feiten de grote verwevenheid tussen [de familie] en genoemde Poolse onderneming.

Er is door de Polen gewerkt op projecten die [bedrijf 1] heeft aangenomen. Gebleken is dat de Poolse arbeiders in gezagsverhouding hebben gewerkt van de bestuurders van [bedrijf 1 3-BV]

Uit een besprek met [de heren 1] en [de heer / de heren 2] van [bedrijf 4] blijkt o.a. het volgende:

[bedrijf 4] zou dit project alleen kunnen krijgen wanneer zij gebruik maken van de “handjes” die [bedrijf 1] levert. Het niet aan de gang krijgen van het project wordt door [bedrijf 4] verweten door de inzetten van vakonbekwame Polen waar zij iedere keer richting [persoon 1] melding van maakten. [de heer / de heren 2] vertelt een verhaal, waarbij hij aangeeft dat hij dit nog nooit heeft meegemaakt: bij een bezoek aan de bouw heeft gezien dat op een keer alle aanwezige Polen door [aandeelhouder 2] in een cirkel zijn gezet en zij “Gestapo achtige” wijze werden toegesproken inzake hun functioneren. Het bedrijf [bedrijf 4] moest daarbij aangeven welke Pool wel en welke niet functioneerde. De Polen stonden daar met gebogen hoofd. Degene die niet functioneerde werd op niet al te vriendelijke wijze weggestuurd.”

2.5.

De directeur grootaandeelhouder van [bedrijf 2] is [persoon 1] (vader van de dga’s). De dagelijkse leiding van deze onderneming is in handen van [persoon 5] (zoon van [persoon 1] ). De bedrijfsactiviteiten van deze onderneming zijn volgens de Poolse Kamer van Koophandel de productie en handel in wild en gevogelte.

2.6.

De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd over de jaren 2008 en 2009. In verband met het ontbreken van een (loon)administratie ter zake van de Poolse arbeidskrachten bij belanghebbende, heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen berekend op basis van de in de administratie van belanghebbende aangetroffen facturen van [bedrijf 2] met betrekking tot bouwprojecten van belanghebbende, waarin een omzet is gefactureerd van € 632.151 (2008) en € 156.603 (2009) tegen een uurtarief van € 21.

Dit resulteert in onderstaande berekening van het aantal gewerkte uren:

2008 € 632.151/€ 21= 30.102 uren

2009 € 156.603/€ 21= 7.457 uren

Uitgaande van het minimumloon in 2008 en 2009 van € 7,70 respectievelijk € 7,97 heeft de inspecteur het brutoloon als volgt berekend:

2008 € 231.789

2009 € 59.435

2.7.

In verband met het ontbreken van gegevens en ID-bewijzen van de Poolse arbeidskrachten is bij de berekening van de naheffingsaanslagen het anoniementarief toegepast op grond van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB).

2.8.

De naheffingsaanslagen zijn als volgt opgebouwd:

2.9.

Daarnaast heeft de inspecteur vergrijpboetes opgelegd van 25% op grond van artikel 67f van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) in verbinding met de paragraven 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB).

2.10.

De inspecteur heeft na een verzoek om uitwisseling van gegevens van de Poolse belastingdienst de onderstaande verklaringen met betrekking tot [bedrijf 2] (voor zover van belang) ontvangen:

“Wat zijn de voornaamste economische activiteiten van de belastingplichtige?

Cereal rights, hunting farm, breeding en acquisition of game, including service activity, production of meat, production of poultry and rabbit meat, wholesale of flowers and plants, wholesale of animals, wholesales of hides.

(…)

Is [de Poolse onderneming] een uitzendbureau? Zo nee, wat zijn haar activiteiten dan?

[bedrijf 2] was not an employment agency. The main activity was hunting: carrying out of 91 collection points of game. The collection points were sold in February 2008.

(…)

Er zouden 65 Polen in Nederland te werk zijn gesteld, is er een loonadministratie gevoerd met het aantal werknemers van deze omvang?

The company employed from 1 to 25 employees within the years 2008-2009. The Polish competent local tax office is not in possession of a payroll, because the company was liquidated and there is no contact with former owners. However, judging by a low amount of declared advance payments on personal income tax the employees were rather employed in Poland.

(…)

1. Zijn er in de boekhouding van [de Poolse onderneming] bewijzen te vinden dat er Poolse werknemers zijn uitgezonden om in genoemde periode bouwwerkzaamheden (zoals metselen en stucwerk) te verrichten in Nederland, met name [vestigingsplaats] ? (…)

There is no information on transferring the employers.

According to returns submitted by the company for 2008-2009 there is no income from sources beyond Poland.

(…)

2. (…) Zijn er A1 verklaringen (voorheen E-101 verklaringen) opgemaakt of andere verklaringen die erop wijzen dat de werknemers door de werkgever zijn uitgezonden naar een andere werkgever in Nederland?

There is no information.

Heeft [de Poolse onderneming] met betrekking tot vraag 1 en 2 loonbelasting afgedragen in Polen? Zo ja, dan zou ik graag een specificatie willen ontvangen.

According to returns submitted by the company for 2008-2009 there is no income from sources located beyond Poland.

Zijn er door [de Poolse onderneming] in de betreffende periode facturen verstuurd voor bovengenoemde werkzaamheden?

There is no information.

Heeft [de Poolse onderneming] in de betreffende periode betalingen ontvangen van [bedrijf 1 1-BV] en/of andere Nederlandse bedrijven in verband met werkzaamheden van Poolse werknemers? Zo ja, van wie en welke bedragen?

There is no information”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en de boeten terecht zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder zijn in geschil de antwoorden op de volgende vragen:

  1. Zijn de Poolse arbeidskrachten in dienstbetrekking bij belanghebbende?

  2. Dient het bedrag van de naheffingsaanslagen te worden verminderd in verband met de door belanghebbende overgelegde E-101 verklaringen?

  3. Dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard?

  4. Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het ter zittingen verhandelde.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen, de vergrijpboeten en de beschikkingen heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing