Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-10-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6726, AWB - 14 _ 4055
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-10-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6726, AWB - 14 _ 4055
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 oktober 2016
- Datum publicatie
- 12 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:6726
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:3645, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 4055
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 40
Inhoudsindicatie
Disculpatie, artikel 40, lid 6, Invorderingswet 1990.
De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbenden ten tijde van de vervreemding van de aandelen niet hebben geweten en ook niet behoorden te weten dat de koper door het entameren van buiten de normale bedrijfsvoering liggende handelingen de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken. Belanghebbenden hebben aan hun onderzoeks- en zorgplicht voldaan en doen terecht een beroep op disculpatie.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 14/4055, 14/4056, 14/4225 en 14/4231
Uitspraken van 26 oktober 2016
Uitspraken als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[A] , wonende te [woonplaats] , (hierna: [A] ) (14/4055),
[B] , wonende te [woonplaats] , (hierna: [B] ) (14/4056),
[A BV] , gevestigd te [vestigingsplaats] , (hierna: [A BV] ) (14/4225),
[B BV] , gevestigde te [vestigingsplaats] , (hierna: [B BV] ) (14/4231),
belanghebbenden,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbenden bij beschikkingen van 7 februari 2014 op grond van artikel 40 Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) aansprakelijk gesteld voor (ieder) een bedrag van € 1.236.762 voor de door [C BV] onbetaald gelaten voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2007 en 2008 en de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008.
Bij uitspraken op bezwaar van 23 mei 2014 ( [B] en [A] ) en 5 juni 2014 ( [B BV] en [A BV] ) heeft de ontvanger de beschikkingen gehandhaafd.
[B] en [A] hebben daartegen bij brief van 1 juli 2014, ontvangen per fax bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van elk van deze beroepen heeft de griffier een griffierecht geheven van € 45.
[B BV] en [A BV] hebben bij brief van 30 juni 2014, ontvangen bij de rechtbank op 1 juli 2014, beroep ingesteld. Ter zake van elk van deze beroepen heeft de griffier een griffierecht geheven van € 328.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de ontvanger.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen, de behandelde beroepen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is op 8 augustus 2016 aan partijen verzonden. De rechtbank heeft onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 31 augustus 2016, door de rechtbank ontvangen op 5 september 2016, heeft de ontvanger in overleg met belanghebbenden de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
De rechtbank heeft bij brief van 6 september 2016 het onderzoek gesloten en aangekondigd schriftelijk uitspraak te doen.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
[B] was in januari 2008 – en daarvoor – enig aandeelhouder en bestuurder van [B BV] . [A] was in januari 2008 – en daarvoor - enig aandeelhouder en bestuurder van [A BV] .
[B BV] en [A BV] hielden tot 4 januari 2008 ieder 50% van de aandelen in [C BV] , voorheen [D BV] (hierna: [D BV] ), die op haar beurt alle aandelen hield in [E BV] (hierna: [E BV] ) en [F BV] (hierna: [F BV] ). [D BV] , [E BV] en [F BV] vormden een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (hierna: vpb). Ultimo 2007 was de geconsolideerde balans als volgt:
Actief Passiva
Vaste activa Groepsvermogen € 1.863.701
Immateriële vaste activa € 17.017 Kortlopende schulden € 4.046.005
Materiele vaste activa € 4.067.416
Financiële vaste activa € 28.338
Vlottende activa
Voorraden € 387.845
Vorderingen € 754.827
Liquide middelen € 654.263 __________
Totaal € 5.909.706 Totaal € 5.909.706
[E BV] heeft op 27 november 2007 de activa en passiva die samenhingen met de exploitatie van een supermarkt, verkocht aan [G BV] (hierna: [G BV] ) voor € 5.510.000 plus een “ earn out”. [F BV] heeft op diezelfde datum haar onroerende zaak, een pand dat werd verhuurd aan [E BV] , verkocht aan de heer [H] (hierna: [H] ) voor € 7.016.860,70. De levering heeft plaatsgevonden op 14 januari 2008.
Op 4 januari 2008 hebben [E BV] en [F BV] hun vorderingen op [G BV] respectievelijk op [H] overgedragen aan [B BV] en [A BV] ; [B BV] en [A BV] zijn de koopsommen van € 6.810.000 respectievelijk € 7.016.860,70 (totaal € 13.826.860,70) schuldig gebleven. Tevens is overeengekomen dat [E BV] en [F BV] in het kader van de afwikkeling hun resterende activa en passiva per 14 januari 2008 over zouden dragen aan [B BV] en [A BV] . Ook [D BV] heeft haar activa en passiva aan [B BV] en [A BV] overgedragen. Overeengekomen is dat de schulden/koopsommen door [B BV] en [A BV] uiterlijk 17 januari 2008 moesten worden afgelost.
Eveneens op 4 januari 2008 hebben [B BV] en [A BV] de aandelen in [D BV] , inclusief de aandelen in [E BV] en [F BV] , verkocht en geleverd aan [I BV] (hierna: [I BV] ) voor een prijs, gebaseerd op de overnamebalans. Uiteindelijk is de schuld van [B BV] en [A BV] aan [D BV] vastgesteld op € 11.606.130. De koopprijs is gesteld op € 9.755.068, rekening houdend met een belastinglatentie van 19% van de boekwinst of € 1.851.062. Bij de verkoop hebben [B BV] en [A BV] een bedrag van € 1.854.780 aan [I BV] betaald. Deze betaling vloeit voort uit een nadere overeenkomst tussen deze partijen, waarbij dit bedrag in relatie is gebracht tot de belastinglatentie van 19% (bijlage 47 bij het verweerschrift).
Eveneens op 4 januari 2008 heeft [I BV] de aandelen in [D BV] verkocht en geleverd aan [J BV] (hierna: [J BV] ) (1 aandeel) en [K BV] ( [K BV] ) (679 aandelen). [J BV] houdt alle aandelen in [K BV] . De koopprijs is gesteld op € 10.627.973 en is schuldig gebleven. Bij deze verkoop is rekening gehouden met een latente vennootschapsbelastingschuld van 10% of € 976.200.
Bij brief van 11 januari 2008 is namens [J BV] als moedermaatschappij, [K BV] als dochtermaatschappij en [D BV] als (klein)dochter, verzocht om de vorming van een fiscale eenheid voor de vpb met ingang van 4 januari 2008. De inspecteur heeft een bevestigende beschikking afgegeven op 8 oktober 2008, waarin is vermeld dat het verzoek werd geacht mede te zijn gedaan door de vennootschappen die reeds in een fiscale eenheid met [D BV] (te weten [E BV] en [F BV] ) waren opgenomen.
Bij akte van 17 januari 2008 hebben [J BV] en [K BV] de schulden van [I BV] in verband met de aankoop van [D BV] overgenomen. Het geschatte bedrag van de latente vennootschapsbelastingschuld zou [I BV] in contanten betalen aan [J BV] en [K BV] . Voor het restant zou [I BV] een vordering krijgen op [J BV] en [K BV] .
Op 31 december 2008 om 13.55 uur heeft [J BV] alle aandelen in [L BV] (hierna: [L BV] ) verkregen van [I BV] . Op diezelfde dag om 14.05 uur heeft [J BV] alle aandelen in [K BV] geleverd aan [L BV] .
Per 30 juni 2011 zijn [D BV] , [E BV] en [F BV] – welke vennootschappen inmiddels een nieuwe naam hadden gekregen – door de Kamer van Koophandel ontbonden.
De inspecteur heeft de in 2.2 vermelde fiscale eenheid met [D BV] als moedermaatschappij, als (zelfstandig) belastingplichtige behandeld voor het jaar 2008, omdat volgens de inspecteur als gevolg van de in 2.9 vermelde transacties geen fiscale eenheid tot stand is gekomen over het jaar 2008 met [J BV] en [K BV] . De voorlopige aanslagen vpb over 2007 en 2008 en de navorderingsaanslag vpb over 2008 ten name van [D BV] van respectievelijk € 12.582, € 176.125 en € 2.284.817 – in totaal € 2.473.524 – en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente zijn onbetaald gebleven. Vervolgens heeft de ontvanger belanghebbenden op grond van artikel 40 van de Wet ieder voor de helft van deze belastingschuld aansprakelijk gesteld.
In verband met de verkoop van de aandelen in [D BV] door [B] en [A] en aan [I BV] en de doorverkoop aan [J BV] , heeft de belastingadviseur van belanghebbenden, [M] , verbonden aan [N BV] , voor zover hier van belang, bij brief van 4 januari 2008 onder meer het volgende aan [B] en [A] bericht:
“Tijdens de bespreking van gisteren hebben we met de heer [O] de (aangepaste) overeenkomsten besproken die moeten leiden tot een voor u comfortabele verkoop en levering van de aandelen [ [D BV] ], inclusief haar dochtervennootschappen[ [E BV] ] en [ [F BV] ] aan [ [I BV] ]., onmiddellijk gevolgd door de doorverkoop van [ [J BV] ]. In mijn notitie van 28 december 2007 heb ik de diverse aandachtspunten in verband met de verkoop toegelicht. Mijn conclusie was en is dat de gekozen opzet u voldoende comfort biedt en derhalve verantwoord is.
In de notitie heb ik enkel nog aangegeven de financiële positie van [ [J BV] ]. nader te willen bezien. Inmiddels hebben we nadere informatie van [ [J BV] ] ontvangen. Het betreft met name taxatierapporten van onroerende zaken van [ [J BV] ], eigendomsaktes, kadastrale uittreksels en notariële aktes waaruit de eigendom blijkt. Door mijn collega [P] , registeraccountant te [plaats] , zijn de ontvangen gegevens beoordeeld. Zijn conclusie luidt als volgt: per 20 december 2007 heeft [ [J BV] ]. voor een bedrag van € 69.234.468 aam activa op haar balans staan (zie bijlage). Het eigen vermogen van de vennootschap bedraagt op basis van deze (niet gecontroleerde) balans € 54.146.153. Deze gepresenteerde cijfers zijn op zichzelf geflatteerd, omdat er deels positieve waarde-inschattingen worden gemaakt. maar zelfs indien er een negatieve waarde-inschatting wordt gemaakt, door bijvoorbeeld de gronden op de landbouwwaarde te waarderen, moet het vermogen van [ [J BV] ] (ruim) voldoende zijn om de benodigde garantie van € 2.489.310 af te dekken.”
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of ieder van de belanghebbenden op grond van het bepaalde in artikel 40 van de Wet terecht aansprakelijk is gesteld voor de helft van de door [D BV] onbetaald gelaten vpb. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag ontkennend en de ontvanger bevestigend.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat (i) de fiscale eenheid van [J BV] , [K BV] en de (oude) fiscale eenheid van [D BV] met [E BV] en [F BV] nimmer tot stand is gekomen en dat derhalve [D BV] (ook) in 2008 zelfstandig belastingplichtige was als moedermaatschappij van de laatstbedoelde fiscale eenheid, (ii) de door [E BV] en [F BV] behaalde boekwinst met de in 2.3 vermelde verkoop in 2008 tot het belastbaar resultaat van de fiscale eenheid [D BV] behoort, (iii) de ontvanger alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht en (iv) de aanslagen juist zijn.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de beschikkingen. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.