Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7121, AWB - 16 _ 6302v
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7121, AWB - 16 _ 6302v
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 11 november 2016
- Datum publicatie
- 15 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:7121
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:983, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 6302v
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 224
Inhoudsindicatie
Voorlopige voorziening. Belastingrechter is niet bevoegd met betrekking tot besluiten over uitstel van betaling een voorlopige voorziening te treffen. Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Uitspraak
Belastingrecht, Voorzieningenrechter
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/6302
Uitspraak van 11 november 2016
Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
Verzoekster,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,
de heffingsambtenaar,
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Veere,
de invorderingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan verzoekster zijn voor de jaren 2013 tot en met 2015 aanslagen toeristenbelasting opgelegd. Over het jaar 2013 is bij de rechtbank geprocedeerd. Bij uitspraak van 16 februari 2016 heeft de rechtbank het beroep van verzoekster gegrond verklaard en de aanslag toeristenbelasting 2013 vernietigd. De heffingsambtenaar heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Ook tegen de aanslagen toeristenbelasting 2014 en 2015 is bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft voorts verzocht om uitstel van betaling van de aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2013 (aanslagnummer 6218544), 2014 (aanslagnummer: 7849760) en 2015 (aanslagnummer 7849774). De invorderingsambtenaar heeft deze verzoeken bij brief met dagtekening 9 juni 2016 afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoekster bij brief van 17 juni 2016 administratief beroep ingesteld bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere.
Met dagtekening 18 augustus 2016 zijn aan verzoekster twee dwangbevelen betekend ter zake van de aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2014 en 2015.
Bij brief van 22 augustus 2016 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het schorsen van het besluit van de heffingsambtenaar van 9 juni 2016.
Bij brief van 26 augustus 2016 heeft de rechtbank de heffingsambtenaar meegedeeld dat de voorzieningenrechter onbevoegd is in invorderingskwesties, maar dat de voorzieningenrechter in het verzoek om voorlopige voorziening te treffen wel aanleiding kan zien om de opgelegde aanslagen toeristenbelasting te schorsen wanneer de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat de aanslagen onmiskenbaar rechtvaardig of onrechtmatig zijn opgelegd. De heffingsambtenaar is vervolgens gevraagd om een reactie op het verzoekschrift van verzoekster en daarbij in te gaan op de mogelijkheid van de schorsing van de aanslagen, bezien in het licht van de onder 1.1. genoemde uitspraak van de rechtbank.
De heffingsambtenaar heeft hierop bij brief van 5 september 2016 gereageerd.
Bij brief van 29 september 2016 heeft verzoekster hierop gereageerd, waarbij de gemachtigde de rechtbank heeft verzocht, in verband met ziekenhuisbezoeken van de gemachtigde, om hem uiterlijk tot 7 oktober 2016 te tijd te geven om alles naar voren te brengen wat hij naar voren wenst te brengen. Bij brief van 6 oktober 2016 heeft de gemachtigde verzocht het gevraagde uitstel te verlengen tot 12 oktober 2016.
Bij brief van 24 oktober 2016 heeft verzoekster laten weten dat inmiddels uitspraak is gedaan op het in 1.2 vermelde administratief beroep en dat verzoekster hiertegen bij brief van 21 oktober 2016 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Op 26 oktober 2016 is een fax van verzoekster binnengekomen waarbij zij nog nadere stukken heeft ingediend en haar standpunt nader heeft gemotiveerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van verzoekster, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Middelburg, en namens de heffings- en invorderingsambtenaar, [gemachtigden] .
2 Karakter voorlopige voorziening
De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb geldt daarbij als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
3 Gronden
Bevoegdheid voorzieningenrechter
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter in eerste instantie verzocht om een voorziening te treffen, inhoudende het schorsen van het besluit van de invorderingsambtenaar van 9 juni 2016.
De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot het al of niet verlenen van uitstel van betaling van een naheffingsaanslag een besluit is in de zin van de Awb. Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat tegen een besluit van een bestuursorgaan beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter – in belastingzaken is dat de belastingrechter.
De toeristenbelasting waarvoor belanghebbende uitstel van betaling vraagt, is een gemeentelijke belasting. Artikel 231 van de Gemeentewet bepaalt dat de invordering daarvan geschiedt met toepassing van de Invorderingswet 1990 (verder: IW). Dat het bestuursorgaan uitstel van betaling kan verlenen, is vastgelegd in Afdeling 3, artikelen 25 tot en met 27, van de IW. Op de regel dat tegen een besluit van een bestuursorgaan beroep kan worden ingesteld bij de belastingrechter, geldt een aantal uitzonderingen. Uitgezonderd zijn onder meer besluiten die zijn vermeld in de bij de wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, de zogenaamde negatieve lijst (artikel 8:5 Awb). In de negatieve lijst wordt de IW expliciet genoemd, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a. Artikel 30 IW gaat over betalingskorting en invorderingsrente, artikel 49 over aansprakelijkstelling en artikel 62a over kostenvergoeding bij onrechtmatige verplichtingen. Nu de in Afdeling 3 vermelde bepalingen die gaan over uitstel van betaling niet zijn genoemd als uitzondering in de negatieve lijst, staat in de regel geen beroep bij de belastingrechter open tegen besluiten over uitstel van betaling en is de civiele rechter bevoegd. Het arrest van de civiele kamer van de Hoge Raad van 12 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:1927, waar belanghebbende naar heeft verwezen en waarin – naar de rechtbank aan belanghebbende toegeeft – iets anders zou kunnen worden gelezen, geeft gelet op het voormelde wettelijk systeem geen aanleiding voor een ander oordeel.
Op de voornoemde regel dat de belastingrechter niet bevoegd is met betrekking tot besluiten over uitstel van betaling, wordt een uitzondering gemaakt in artikel 1b van de Uitvoeringsregeling IW, voor hele specifieke gevallen. Die Uitvoeringsregeling geldt echter alleen voor de invordering van rijksbelastingen en niet voor de invordering van gemeentelijke belastingen. Dat volgt uit artikel 231, lid 3, Gemeentewet, waarin staat dat in de IW voor “ministeriele regeling” moet worden gelezen: “besluit van het college”. Niet gebleken is dat het college van B&W van de gemeente Veere een besluit heeft genomen dat tegen besluiten over uitstel van betaling beroep op de belastingrechter mogelijk maakt. Dat betekent dat de hoofdregel geldt dat de civiele rechter bevoegd is.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de belastingrechter onbevoegd ten aanzien van de uitstel van betaling zodat de voorzieningenrechter evenmin bevoegd is daarvoor een voorlopige voorziening te treffen.
Aanslagen toeristenbelasting onmiskenbaar rechtvaardig of onrechtmatig opgelegd?
Hetgeen hiervoor is overwogen, neemt niet weg dat de belastingrechter aanslagen kan schorsen indien zij evident onrechtmatig zijn opgelegd, wat ook gevolgen heeft voor de invordering van die aanslagen.
Nu het hoger beroep tegen de aanslag toeristenbelasting 2013 aanhangig is
bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, is de rechtbank en dus ook de voorzieningenrechter van de rechtbank ter zake niet meer bevoegd. Zoals ter zitting is besproken, zal de rechtbank het verzoekschrift, voor zover het verzoek betrekking heeft op de aanslag toeristenbelasting over het jaar 2013, doorsturen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Nu verzoekster ten tijde van het indienen van het verzoekschrift tegen de aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2014 en 2015 bezwaar heeft ingesteld, is aan de connexiteitseis voldaan.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster tevens aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige geval een spoedeisend belang aanwezig is. Ter zitting heeft de invorderingsambtenaar gesteld dat tijdens de bezwaar- en beroepsfase geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen mogen worden genomen maar dat wel conservatoir beslag is of zal worden gelegd op bezittingen van verzoekster. Verzoekster heeft overtuigend gesteld dat ook het leggen van conservatoir beslag nadelige gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering en contacten met geldverstrekkers.
Volgens de Verordening Toeristenbelasting van de gemeente Veere is belastingplichtig voor de toeristenbelasting degene die gelegenheid biedt tot verblijf op de hem ter beschikking staande terreinen (artikel 3, lid 1.1.). Verzoekster is eigenaar van de camping waarvoor de aanslagen zijn opgelegd en heeft die camping verhuurd aan een commanditaire vennootschap waarvan zij directeur is. Zij stelt dat de huurder degene is die de toeristenbelasting verschuldigd is. Volgens de gemeente is sprake van een constructie die er mede op is gericht het heffen van toeristenbelasting onmogelijk te maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vertoont de situatie van belanghebbende ten minste enige overeenkomst met de zaak waarin de Hoge Raad op 17 juni 2016 een arrest heeft gewezen (ECLI:NL:HR:2016:1201) en kan niet zonder meer worden geoordeeld dat verzoekster niet de belastingplichtige is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aanslagen niet onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig zijn opgelegd en ziet geen reden voor schorsing daarvan.