Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7321, BRE - 16 _ 2981

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7321, BRE - 16 _ 2981

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 november 2016
Datum publicatie
3 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:7321
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 16 _ 2981

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft deze uitspraak niet geselecteerd ter publicatie. De uitspraak is op verzoek alsnog gepubliceerd.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/2981 tot en met 16/2984 en BRE 16/6900 tot en met 16/6906

uitspraak van 11 november 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2002 tot en met 2012 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede gelijktijdig bij beschikkingen heffingsrente/belastingrente in rekening gebracht ( [aanslagnummer(s)] .H.27/H.37/H.47/H.57/H.67/H.77/H.87/H.97/ H.07/H.17.01 en H.27.01).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 april 2016 en 26 augustus 2016 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 12 mei 2016 en 29 augustus 2016, per fax ontvangen bij de rechtbank op diezelfde data, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van tweemaal € 46 (één maal in de zaken betreffende de jaren 2002 tot en met 2008 en één maal in de zaken betreffende de jaren 2009 tot en met 2012).

1.4.

De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2016 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigden

mr. R. Ruijters en mr. M. Hendriks, verbonden aan Jaeger & Soons Advocaten te Nijmegen, en namens de inspecteur, [naam] , [naam] en [naam] .

1.6.

Ter zitting is door zowel belanghebbende als de inspecteur een pleitnota overgelegd. Een kopie hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.7.

Met dagtekening 30 september 2015 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het niet mogelijk is gebleken om binnen de aangekondigde termijn uitspraak te doen en is de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Zij heeft aangiften IB/PVV over de jaren 2002 tot en met 2012 ingediend en naar aanleiding daarvan zijn definitieve aanslagen vastgesteld in de periode 5 augustus 2004 tot en met 31 december 2013.

2.2.

Bij brief van 2 april 2014 hebben belanghebbende en de echtgenoot een inkeermelding verstuurd naar de belastingdienst, waarin wordt gemeld dat zij beschikken over een bankrekening bij UBS Zwitserland (hierna: de verzwegen bankrekening). Het saldo van de verzwegen bankrekening is nimmer in de aangiften IB/PVV vermeld. In de brief en de bijbehorende bijlage is een berekening opgenomen van (onder meer) de hoogte van het vermogen en de verschuldigde inkomstenbelasting over de jaren 2002 tot en met 2012 voor belanghebbende en de echtgenoot tezamen.

2.3.

In augustus 2014 is de inkeermelding beoordeeld. Bij brief van 26 augustus 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende en de echtgenoot een vaststellingsovereenkomst gestuurd waarin wordt voorgesteld om de correcties van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) voor de jaren 2004 tot en met 2012 geheel aan de echtgenoot toe te rekenen en dienaangaande één navorderingsaanslag voor het jaar 2009 op te leggen en voor de jaren 2002 en 2003 aparte navorderingsaanslagen op te leggen in verband met correcties van niet-aangegeven inkomen uit werk en woning (box 1). Bij brief van 3 september 2014 hebben belanghebbende en de echtgenoot aangegeven dat zij niet akkoord gaan met de vaststellingsovereenkomst vanwege de voorgenomen correcties in box 1 voor de jaren 2002 en 2003.

2.4.

De inspecteur heeft vervolgens voor ieder jaar afzonderlijk navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd aan de echtgenoot, waarbij in elk van de navorderingsaanslagen het verzwegen inkomen uit sparen en beleggen voor 100% aan de echtgenoot is toegerekend. Daarnaast zijn in de navorderingsaanslagen over de jaren 2002 en 2003 correcties gemaakt op het inkomen uit werk en woning in verband met niet-aangegeven omzet. Hiertegen heeft de echtgenoot bezwaar gemaakt. Op 28 april 2015 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden waarbij met name is gesproken over correcties in box 1. Op 11 juni 2015 heeft de inspecteur de bezwaren van de echtgenoot ongegrond verklaard. De echtgenoot heeft hiertegen op 14 juli 2015 beroep ingesteld waarbij hij zich, onder andere, op het standpunt stelt dat artikel 2.17 van de Wet IB 2001 niet juist is toegepast omdat het volledige verzwegen vermogen ten onrechte aan hem is toegerekend.

2.5.

De inspecteur heeft ter behoud van rechten met dagtekening 24 en 31 oktober 2015 (2009 tot en met 2012) en 3, 4, 10 en 17 juni 2016 (2002 tot en met 2008) de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV aan belanghebbende opgelegd, waarbij de helft van het verzwegen vermogen aan haar is toegerekend. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Deze bezwaren heeft de inspecteur afgewezen.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is enkel in geschil of de inspecteur bij belanghebbende kan navorderen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing