Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7501, AWB - 15 _ 3497
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7501, AWB - 15 _ 3497
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 november 2016
- Datum publicatie
- 16 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:7501
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, Overig
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 3497
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikkingen - artikel 52a AWR – Algemene wet op het Binnentreden – inspecteur met ontvangersmandaat - geen sprake van “informed consent” met betrekking tot binnentreden in zijn functie van belastinginspecteur bij huisbezoek – artikel 8 EVRM - bewijsvergaring in kader van belastingheffing onrechtmatig.
Informatiebeschikking 1 moet worden vernietigd nu daarin is volstaan met de enkele constatering dat belanghebbende niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en vaststaat dat die constatering niet juist is.
Informatiebeschikking 2 is gebaseerd op stukken die een inspecteur met ontvangersmandaat bij een huisbezoek aan belanghebbende heeft meegenomen. Volgens de rechtbank heeft hij gehandeld als belastinginspecteur en was in zoverre geen sprake van “informed consent” tot het binnentreden van de woning. Toelating van het aldus verkregen bewijs in belastingzaken zou betekenen dat de eis van “informed consent” geen betekenis meer heeft. De wijze waarop het bewijs is verkregen, druist zozeer in tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Informatiebeschikking 2 moet eveneens worden vernietigd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/3497 tot en met 15/3513
uitspraak van 29 november 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 24 november 2014 en
22 december 2014 informatiebeschikkingen gegeven.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 april 2015 de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 20 mei 2015, ontvangen bij de rechtbank op 21 mei 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft op 17 juli 2015 verweerschriften ingediend. Bij afzonderlijke brief heeft zij de bijlagen van de verweerschriften ingestuurd.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015 te Breda, door de enkelvoudige kamer. De behandeling is geschorst en de zaken zijn verwezen naar de rechter-commissaris voor getuigenverhoor. Op 24 februari 2016 zijn als getuigen verhoord; [A] en [B] , [C] , [D] en
[E] . De zaken zijn vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016 te Breda. Voorafgaand aan deze zitting heeft belanghebbende stukken ingediend. De behandeling is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. De inspecteur heeft nadere stukken ingestuurd op 19 september 2016. Belanghebbende heeft daarop gereageerd op 22 september 2016. De inspecteur heeft nadere stukken ingediend op 22 september 2016. De rechtbank heeft belanghebbende op 26 september 2016 in de gelegenheid gesteld te reageren op de stukken van de inspecteur van 19 en 22 september 2016. Belanghebbende heeft dat op 10 oktober 2016 gedaan. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.
Een overzicht van de op 24 november 2015 verschenen personen en van hetgeen ter zitting is verhandeld, is vastgelegd in het proces-verbaal dat op 25 november 2015 aan partijen is gezonden. Een afschrift van de getuigenverklaringen is bij brief van 25 februari 2016 aan partijen verstrekt. Een overzicht van de op 6 september 2016 verschenen personen en het verhandelde ter zitting is vastgelegd in een proces-verbaal dat tegelijk met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Algemeen
Belanghebbende is van Turkse afkomst. Hij woont in Nederland. Hij is gehuwd. De echtgenote (hierna: de echtgenote) is ook van Turkse afkomst. Belanghebbende heeft tot ongeveer 2009 in [plaats] een onderneming gedreven onder de naam “ [X] ”, bestaande uit de handel in bad- en bedtextiel. Hij heeft in de jaren 2009 tot en met 2011 verliezen uit de onderneming aangegeven, die naar aanleiding van een controleonderzoek in 2013 niet door de inspecteur zijn geaccepteerd. Ook na deze correcties was zijn belastbare inkomen over deze jaren nihil.
Belanghebbende is in 2009 gewond geraakt bij een vliegtuigongeluk met een Boeing van Turkish Airlines nabij Schiphol. Hij heeft in verband daarmee in Amerika een schadeclaim ingediend tegen zowel Boeing als Turkish Airlines. De door Boeing en Turkisch Airlines toegekende schadevergoedingen bedragen $ 2.750.000 respectievelijk € 84.134,83. In 2009 en 2010 heeft belanghebbende in totaal € 84.134,83 ontvangen van Turkish Airlines. Na aftrek van advocaatkosten is ter zake van de claim tegen Boeing $ 2.000.738 in 2012 aan belanghebbende uitgekeerd (hierna: de uitkering). In de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) zijn beide schadevergoedingen niet vermeld.
In 2012 heeft belanghebbende een BMW gekocht die hij gedeeltelijk contant heeft betaald. Deze transactie is in 2013 gemeld op grond van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (Mot-melding) waarna de FIOD-medewerkers van het Integraal Afpakteam Brabant (hierna: het Afpakteam) een onderzoek zijn gestart.
Op 20 december 2013 heeft de inspecteur schriftelijke vragen gesteld aan belanghebbende over de financiering van de aan belanghebbende toebehorende onroerende zaken, de aanschaf van de BMW en overige inkomsten en uitgaven. De accountant van belanghebbende, [de accountant] (hierna: [de accountant] ) heeft de inspecteur bij brief van 21 december 2014 geïnformeerd over de uitkering.
Bij brief van 5 februari 2014 heeft de inspecteur de onbeantwoorde vragen van zijn brief van 20 december 2013 herhaald en nadere vragen gesteld over de financiering van de onroerende zaken die al op 1 januari 2012 op de naam van belanghebbende stonden, de inkomsten uit (in Turkije gelegen) onroerende zaken, de uitkering, eventuele andere vervoersmiddelen dan de BMW en overige inkomsten en uitgaven.
Bij brief van 28 februari 2014 heeft [de accountant] gereageerd. In de brief heeft hij vermeld dat aan [het advocatenkantoor] (hierna: [het advocatenkantoor] ) is gevraagd om op de vragen over de uitkering te reageren.
Bij brief van 18 maart 2014 heeft de inspecteur een opsomming gegeven van gegevens die nog ontbraken, verwezen naar de informatieverplichting van artikel 47 AWR en een navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2012 aangekondigd met een correctie van € 2.149.940 (de uitkering vóór aftrek van advocaatkosten, tegen de wisselkoers van de euro op 1 maart 2012). [de accountant] heeft daarop gereageerd bij brief van 26 maart 2014 en gevraagd om een gesprek, dat heeft plaatsgevonden op 10 april 2014. Daarbij was ook belanghebbende aanwezig. Belanghebbende heeft gezegd dat hij niets op papier had over de uitkering en er verder niets over te vertellen had. De inspecteur heeft tijdens het gesprek aangeboden zelf contact op te nemen met [het advocatenkantoor] .
Naar aanleiding van een telefoongesprek met de inspecteur heeft [het advocatenkantoor] de settlement demand (zijnde de claim zoals die is ingediend in Amerika, hierna: de settlement demand) aan belanghebbende gestuurd met een begeleidende brief gedagtekend 22 april 2014. In deze brief staat – kort weergegeven - dat de settlement demand is ingediend in het kader van mediation, dat dit soort claims altijd hoger wordt ingezet dan waar in werkelijkheid wordt geëindigd en dat het verschil tussen de toegekende uitkering van
$ 2.750.000 en het uitbetaalde bedrag van $ 2.000.761,83 betrekking heeft op betalingen aan de advocaten vanwege het “no cure no pay” contract dat belanghebbende had getekend.
In de settlement demand staat onder meer het volgende:
“Prior tot the disaster, [belanghebbende] was a healthy and dynamic entrepreneur who counted retail and real estate investment among his varied business endeavors. He operated multiple commercial operations and owned several properties in the Netherlands and Turkey. His retail shop in the Netherlands sold textiles, gifts, and furnishings that he imported from Turkey. His business interests in Turkey included a yacht charger operation and real estate investments. In the two plus years since the crash he has liquidated his inventory, closed all business operations, and sold off two properties to cover living expenses, supplemented by advance payments from Turkish Airlines.
[Belanghebbendes] financial record show that his average earnings, or funds available for support of his family, exceeded € 100,000 annually. (…)”
Op 8 juli 2014 gebeurde het volgende:
- de inspecteur heeft bij brief aan belanghebbende medegedeeld dat navorderingsaanslagen ib/pvv worden uitgereikt over de jaren 2009, 2010 en 2012 waarbij de van Turkish Airlines (in 2009 en 2010) en Boeing (in 2012) ontvangen bedragen worden belast als inkomen uit werk en woning;
- in een tweede brief aan belanghebbende heeft de inspecteur aangekondigd dat hij bij deze navorderingsaanslagen boeten zal opleggen;
- de navorderingsgaanslagen zijn vastgesteld en dadelijk en ineens invorderbaar verklaard;
- een delegatie van het Afpakteam heeft een bezoek gebracht aan de woning van belanghebbende en de navorderingsgaanslagen uitgereikt.
De delegatie die het bezoek bracht aan de woning, bestond uit twee deurwaarders van de belastingdienst, zijnde [A] (hierna: [A] ) en [B] (hierna: [B] ), twee politierechercheurs, zijnde [C] (hierna: [C] ) en
[D] (hierna: [D] ) en een vertegenwoordiger van het Afpakteam, [E] (hierna: [E] ). [E] is de persoon die als inspecteur de onder 2.4, 2.5, 2.7 vermelde brieven en de in 2.10 vermelde aankondigingen heeft geschreven. Hij was ook aanwezig bij de bespreking op 10 april 2014 (zie 2.7) en heeft het in 2.8 vermelde telefoongesprek gevoerd met [het advocatenkantoor] . [E] is belastinginspecteur. [E] heeft verklaard ook een beperkt ontvangersmandaat te hebben. Tot de stukken behoort een uittreksel uit het bevoegdhedenregister van de Belastingdienst ten name van [E] waarop - voor zover hier van belang - staat vermeld:
"Contractbegin: 18.03.2016 |
||||
Contracteinde: 18.03.2021 |
||||
Posities |
||||
Product |
Contractbegin |
Contracteinde |
Status |
|
1 Legitimatiebewijs mandaten |
18.03.2016 |
18.03.2021 |
Pas verzonden |
|
2 Insp. met beperkte ontvangersbevoegdheid |
19.05.2011 |
18.03.2021 |
In bewerking" |
Bij het huisbezoek was belanghebbende niet aanwezig. De echtgenote was er wel. De ambtenaren zijn door haar binnengelaten. Vier van de vijf personen die bij het bezoek aanwezig waren, zijnde [A] , [B] , [D] en [E] zijn door de rechtbank als getuige gehoord. [E] en de twee politierechercheurs ( [C] en [D] ) hebben daarnaast een schriftelijk verslag gemaakt van het bezoek. Tijdens het huisbezoek is onder meer een kast geopend waarin 13 ordners stonden en een paar plastic mappen met administratie. [E] heeft de ordners ter plaatse ingezien en heeft ze vervolgens meegenomen om ze op kantoor te bekijken. Een papier met een overzicht van de meegenomen stukken is door de echtgenote voor akkoord ondertekend. Een van de ordners droeg een etiket waarop stond: "25. Febr. uçak kazasi hastane ve avukat bilgileri” (hierna: de ordner). In de ordner zat onder meer correspondentie tussen belanghebbende en [het advocatenkantoor] . De ordners zijn op 25 juli 2014 aan belanghebbende geretourneerd.
De informatiebeschikking van 24 november 2014
Tegen de navorderingsaanslagen en boeten is bij brieven van 23 juli 2014 bezwaar gemaakt. Bij brief van 1 oktober 2014 heeft de inspecteur (niet [E] ) aangekondigd de beslistermijn te verdagen, heeft hij onder verwijzing naar artikel 47 AWR (aanvullende) vragen gesteld en heeft hij gevraagd vóór 18 oktober 2014 de gevraagde informatie te verstrekken en te reageren op de vragen. De vragen staan verspreid in de brief en luiden:
"1.6. (...) a : Graag ontvang ik van u een ook door [belanghebbende] ondertekend afschrift van deze koopovereenkomst uit 2011, waarna wordt verwezen in de notariële akte van levering van 18 juni 2012. (...)
a : (…) wil ik graag van u vernemen op welke wijze de lening aan de heer [F] is verstrekt. Ik verzoek u daartoe de benodigde schriftelijke vastleggingen en de betreffende bankafschriften te overleggen.
b . (…) Graag ontvang ik daarom van u alle overeenkomsten van geldleningen tussen [belanghebbende] en zijn familieleden, welke zijn verantwoord in box 3 van de aangiften inkomstenbelasting 2009 tot en met 2013.
c . (…) Graag ontvang ik van u het betreffende echtscheidingsconvenant.
d . Graag ontvang ik van u de in de DISTRIBUTION MEMO FOR KREINDLER & KREINDLER aangehaalde financiële vastleggingen van [belanghebbende].
(...) a. Mocht u over meerdere vastleggingen of informatie beschikken over de zowel van Turkish Airlines als van Boeing ontvangen schadevergoedingen dan alleen de Settlement Demand, dan zou ik deze informatie graag van u ter inzage willen ontvangen.
3. Opvragen nadere informatie: (…)
a . Volgens de Settlement Demand heeft [belanghebbende] activiteiten verricht en bezittingen in Turkije (Yacht charger (bedoeld zal zijn: charter) operation and real estate investment). Dit blijkt niet uit de door of namens [belanghebbende] in Nederland ingediende aangiften inkomstenbelasting, terwijl hij hier toch voor zijn gehele wereldinkomen belast is. Graag ontvang ik daarom van u een volledig overzicht over de periode 1 januari 2009 tot en met heden van de Turkse activiteiten en bezittingen van [belanghebbende], alsmede van de resultaten welke hij hiermee heeft behaald.
b. Tevens zou ik graag van u willen vernemen of, en zo ja in hoeverre, [belanghebbende] in Turkije belastingen heeft betaald over zijn inkomsten en vermogen, over de periode 1 januari 2009 tot en met heden.
c . In de Settlement Demand wordt gesproken over € 100.000 netto-inkomsten, die [belanghebbende ] jaarlijks ter beschikking zou hebben om zijn gezin te onderhouden. Graag ontvang ik van u een zo volledig en compleet mogelijke onderbouwing van deze netto-inkomsten over de periode 1 januari 2009 tot en met heden.”
Bij brief van 17 oktober 2014 zijn namens belanghebbende verstrekt: de notariële akte van geldlening aan [F] , het koopcontract van een woning waarvoor belanghebbende geld had geleend bij familie, een aantal geldleningsovereenkomsten met familie en het echtscheidingsconvenant. Tevens is bijgevoegd een brief van [het advocatenkantoor] over het verloop van de onderhandelingen en de uiteindelijke afrekening van de schadevergoeding. Dat zijn dezelfde stukken die al eerder (zie 2.8) waren toegezonden.
Bij brief van 13 november 2014 heeft de inspecteur aanvullende vragen gesteld, onder verwijzing naar de ordner. Gevraagd wordt naar stukken waarvan het bestaan is gebleken uit stukken en correspondentie met [het advocatenkantoor] die zich in de ordner bevonden. Bij brief van 20 november 2014 heeft belanghebbende geweigerd deze informatie te verstrekken met als motivering dat de ordner onrechtmatig is verkregen en de stukken waar de inspecteur naar vraagt onder het verschoningsrecht van [het advocatenkantoor] vallen.
Met dagtekening 24 november 2014 is de eerste informatiebeschikking gegeven. De beschikking luidt - voor zover hier van belang - :
“Deze informatiebeschikking, gebaseerd op artikel 52a van de [AWR], wordt aan u afgegeven omdat u, ook na herhaald verzoek, niet heeft voldaan aan uw informatieverplichting als bedoeld in de artikelen 47 tot en met 52 AWR. De vaststelling dat u niet heeft voldaan aan bovengenoemde informatieverplichtingen is gegrond op de volgende constateringen.
Naar aanleiding van de behandeling van de bezwaarschriften tegen de aan u opgelegde navorderingsaanslagen (…) 2009, 2010 en 2012 heb ik op 1 oktober 2014 en op 13 november 2014 brieven gestuurd (…). De in de brieven gestelde vragen zijn echter niet binnen de gestelde termijn beantwoord en de gevraagde stukken en bescheiden zijn niet verstrekt. U heeft dus niet aan mijn informatieverzoeken voldaan.(…)”
Belanghebbende heeft bij brief van 11 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In de uitspraak op bezwaar is de informatiebeschikking gehandhaafd.
De informatiebeschikking van 22 december 2014
Bij brief van 13 november 2014 heeft de inspecteur, in de persoon van [E] , aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd betreffende in het buitenland opgekomen en/of gehouden inkomsten en vermogen. In de brief verwijst hij naar de ordner en de daarin aangetroffen informatie en verzoekt hij onder meer om alle informatie te verstrekken over de inkomsten en vermogensbestanddelen over de jaren 2001 tot en met 2014, welke in het buitenland zijn opgekomen en/of gehouden en welke buiten het zicht van de Nederlandse Belastingdienst zijn gehouden en een arbeidsrapportage over te leggen die in de ordner wordt genoemd.
Met dagtekening 28 november 2014 heeft de inspecteur tot behoud van rechten een navorderingsaanslag ib/pvv aan belanghebbende opgelegd voor het jaar 2001. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt bij brief van 11 december 2014.
Bij brief van 11 december 2014 heeft belanghebbende geweigerd informatie te verstrekken met als motivering dat de ordner wederrechtelijk en onrechtmatig in beslag is genomen, de woning op 8 juli 2014 onrechtmatig en wederrechtelijk is binnengetreden en doorzocht en de inhoud van de ordner valt onder het verschoningsrecht en de geheimhoudingsplicht van [het advocatenkantoor] .
Met dagtekening 22 december 2014 is de tweede informatiebeschikking gegeven. In de brief zijn de vragen herhaald die de inspecteur in de brief van 13 november 2014 heeft gesteld, en is geconstateerd dat deze vragen niet zijn beantwoord en dat niet aan de informatieverplichtingen is voldaan.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 januari 2015 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In de uitspraak op bezwaar is de informatiebeschikking gehandhaafd.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft de inspecteur de stukken van het geding overgelegd?
-
Is de informatiebeschikking van 24 november 2014 voldoende specifiek?
-
Is de uit de ordner verkregen informatie onrechtmatig verkregen en moeten als gevolg daarvan de informatiebeschikkingen worden vernietigd?
-
Moet de informatiebeschikking van 22 december 2014 worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op 2001 omdat over dat jaar een navorderingsaanslag is opgelegd?
Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de laatste twee vragen bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar op de zittingen aan is toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken en van de informatiebeschikkingen.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.