Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8475, AWB - 15 _ 6163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8475, AWB - 15 _ 6163

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 december 2016
Datum publicatie
9 maart 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:8475
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6163
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Erfbelasting; verkrijging van vader; toepassing bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van hoofdstuk IIIA SW; waardering van gronden en aandelen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/6163

Uitspraak van 8 december 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd ter zake van een verkrijging uit de nalatenschap van [erflater] , overleden op [datum] 2010.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 juli 2015 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een verkrijging van € 8.181.797 met toepassing van een voorwaardelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 35b Successiewet 1956 (SW) voor een gedeelte daarvan groot € 6.088.182.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 september 2015, ontvangen bij de rechtbank op 10 september 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur is bij brief van 12 november 2015 in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen en verzocht de stukken in te dienen die betrekking hebben op deze zaak. De inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 4 december 2015, ingekomen bij de rechtbank op 8 december.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

De vader van belanghebbende, [erflater] , is overleden op [datum] 2010. Belanghebbende en zijn broer zijn enig erfgenamen, ieder voor een gelijk deel. Aan belanghebbende is een aanslag erfbelasting opgelegd, die uiteindelijk, na de uitspraak op bezwaar, is gebaseerd op de als volgt berekende verkrijging:

Bezittingen

Eigen woning [plaats x]

€ 1.360.000

[perceel 1]

€ 97.500

[perceel 2]

€ 1

Appartement [land]

€ 150.000

Aandeel [soort]

€ 780

Bank/spaarrekeningen

€ 2.887.436

Grond [plaats 1]

€ 533.698

Grond [plaats 2]

€ 201.119

Aandelen [holding]

€ 16.767.433

€ 21.997.967

Schulden

Eigen woning

€ -204.000

Eigen woning

€ -453.780

BHF bank

€ -799.865

RC [holding]

€ -480.883

Lening [holding]

€ -2.972.785

€ -4.911.313

Latente IB aandelen

(16.767.433 - 6.242.885) x 6,25%

€ -657.784

Saldo nalatenschap

€ 16.428.870

Kosten uitvaart

€ -65.276

€ 16.363.594

Zuiver saldo

erfdeel 50%

€ 8.181.797

Vrijgesteld

€ 19.000

Daarbij zijn de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (BOF) van hoofdstuk IIIA SW toegepast op een deel van de waarde van de aandelen [holding] groot € 6.088.182 (50% van € 12.176.364; zie 2.8).

2.2.

Erflater was enig aandeelhouder in Holding. Ten tijde van het overlijden van erflater had Holding 100% van de aandelen in onder meer [Beleggingen] , [A BV] en [B BV] . Tevens bezat Holding onder meer 50% van de aandelen in [C BV] .

2.3.

Erflater bezat het recht van erfpacht op de ondergrond van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] in [plaats] . [perceel 1] is in 2006 gekocht voor € 130.000. De opstal van [perceel 2] was op sterfdatum gesloopt. [recreatiepark] is een recreatiepark bestaande uit ten minste [aantal] kadastraal gescheiden percelen grond die in erfpacht zijn uitgegeven. Tot het recreatiepark behoren verder twee bedrijfswoningen, faciliteiten voor de bewoners, een bos en een aangrenzend perceel agrarische grond. De blote eigendom van de in erfpacht uitgegeven kavels, de volle eigendom van de bedrijfswoningen en de exploitatie van de faciliteiten voor de bewoners berusten bij Beleggingen. De exploitatie en het onderhoud van het park geschieden door [A BV] . De erfpachters betalen een jaarlijks geïndexeerde erfpachtcanon per kavel voor de grond (in 2010 van € 2.018,26) en een extra canon per jaar voor de voorzieningen (in 2010 van € 153). Erfpachters die hun opstal verkopen, moeten van de opbrengst 5% afstaan aan Beleggingen. Het recht van erfpacht eindigt voor alle percelen op 31 december 2028.

2.4.

De gronden in [plaats 1] en [plaats 2] (verder: de [gronden] ) zijn deels aangekocht door erflater zelf en deels door Beleggingen met de bedoeling daarop een [park] aan te gaan leggen met woningbouw erbij (verder ook: de projectontwikkeling). De exploitatie zou geschieden door [C BV] . Mede-eigenaar van [C BV] en van de [gronden] was de boer die die gronden pachtte. De [gronden] grenzen aan recreatiepark [recreatiepark] . Na het overlijden van erflater is gebleken dat het niet mogelijk was de projectontwikkeling op de [gronden] te verwezenlijken. In 2013 (binnen 5 jaar na sterfdatum) zijn de gronden daarom verkocht aan de mede-eigenaar/pachter. De levering van de gronden die eigendom waren van erflater heeft plaatsgevonden in 2015 (meer dan 5 jaar na sterfdatum).

2.5.

Bij de berekening van zowel de verkrijging als de BOF is uitgegaan van de geconsolideerde balans van Holding en haar dochtervennootschappen per 31 december 2010. Die was als volgt:

Activa

Passiva

Materiele vaste activa

Groepsvermogen

€ 11.597.209

Bedrijfsgebouwen en terreinen

€ 13.053.733

Machines en installaties

€ 28.274

Voorzieningen

Inventaris

€ 18.075

Pensioenverplichtingen

Vervoermiddelen

€ 2.120

Latente belastingverplichtingen

€ 1.473.964

€ 13.102.202

Overige voorzieningen

€ 176.158

Financiële vaste activa

€ 1.650.122

Andere deelnemingen

€ 9.001

Langlopende schulden

Overige effecten

€ 7.876

Schulden aan kredietinstellingen

€ 8.873.962

Overige vorderingen

€ 4.231.001

€ 4.247.878

Kortlopende schulden

Vlottende activa

Aflossingsverplichtingen langlopende

Voorraden

schuden

€ 31.000

Grond en hulpstoffen

€ 22.504

Schulden aan leveranciers en

Voorraden

€ 139.562

handelskredieten

€ 114.242

€ 162.066

Belastingen en premies sociale

Vorderingen

verzekeringen

€ 30.693

Handelsdebiteuren

€ 272.158

Overige schulden en overlopende

Vorderingen op participanten en

passiva

€ 270.475

maatschappijen waarin wordt

€ 446.410

deelgenomen

€ 795.400

Belastingen en premies sociale

verzekeirngen

€ 9.528

Overige vorderingen en overlopende

activa

€ 123.382

€ 1.200.468

Effecten

€ 337.902

Liquide middelen

€ 3.517.187

Totale activa

€ 22.567.703

Totaal passiva

€ 22.567.703

2.6.

De inspecteur heeft de aandelen Holding op de sterfdatum als volgt gewaardeerd:

Intrinsieke waarde

€ 11.597.209

Boekwaarde terreinen

€ 13.053.733

Werkelijke waarde

Grond [recreatiepark]

€ 16.676.000

Voorzieningen [recreatiepark]

€ 400.000

[gronden]

€ 2.050.000

€ 19.126.000

Meerwaarde

€ 6.072.267

€ 6.072.267

Belastinglatentie 14%

€ -850.117

Resultaat na overlijden

€ -51.917

Waarde aandelen

€ 16.767.442

2.7.

Belanghebbende waardeert de aandelen Holding op de sterfdatum uiteindelijk als volgt:

Intrinsieke waarde

€ 11.597.209

Boekwaarde Beleggingen

€ 1.252.062

Werkelijke waarde

€ 214.000

Minderwaarde

€ -1.038.062

Onderrentabiliteit

€ -1.200.000

Resultaat na overlijden

€ -51.917

Waarde aandelen

€ 9.307.230

afgerond

€ 9.300.000

Bij de herwaardering van Beleggingen heeft belanghebbende de blote eigendom van de grond van recreatiepark [recreatiepark] gewaardeerd op € 9.475.000, de voorzieningen (de beheerderswoningen) op € 175.000 en de [gronden] op € 1.219.970 (de koopprijs die de mede-eigenaar/pachter daarvoor in 2013 heeft betaald). Beleggingen heeft de [gronden] in 2003 gekocht voor € 2.053.734 (afgerond € 7,60 per m²).

2.8.

Voor toepassing van de BOF ter zake van de aandelen Holding heeft de inspecteur de volgende activa niet als ondernemingsvermogen aangemerkt:

- de deelneming in [B BV] ad € 710.620;

- [gronden] ad € 2.050.000 omdat die binnen 5 jaar na overlijden zijn verkocht;

- de langlopende vorderingen ad € 4.231.001. Dat zijn tot een bedrag van € 3.881.001 leningen aan erflater en familieleden zonder aflossingsverplichtingen en tot een bedrag van € 350.000 leningen aan derden, af te lossen uiterlijk in 2011. Omdat ter financiering van deze geldverstrekkingen € 3.400.000 door de vennootschappen was ingeleend van de bank, is dat bedrag aan vorderingen per saldo toch niet als beleggingsvermogen aangemerkt.

- vorderingen op participanten (erflater en zijn zonen) (na aftrek vordering [C BV] ) ad € 741.700;

- liquide middelen ad € 1.579.540.

De aan belanghebbende toegekende BOF, na de uitspraak op bezwaar, is gebaseerd op de volgende berekening:

Aandelen [holding]

€ 16.767.433

Beleggingsvermogen:

Deelneming in [B BV]

€ 710.620

[gronden]

€ 2.050.000

Langlopende vorderingen

€ 4.231.001

waarvan gefinancierd

€ 3.400.000

€ 831.001

Vordering participanten

na aftrek vordering [C BV]

€ 741.700

Overtollig liquide middelen

€ 1.597.540

Totaal

€ 5.930.861

af: evenredig deel schulden

groot € 5.388.712

€ 759.965

Aftrek beleggingsvermogen

€ 5.170.896

Ondernemingsvermogen

€ 11.596.537

x factor 1,05

€ 12.176.364

waarvan 50%

€ 6.088.182 (zie 1.2)

2.9.

In verband met het overlijden van erflater en de in te dienen aangifte erfbelasting heeft op 14 december 2012 een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende en de gemachtigde, vergezeld van een adviseur en taxateur, met inspecteur [inspecteur] , vergezeld van taxateur [taxateur] . In het verslag van de bespreking staat: “Nog even aan de orde geweest zijn de [gronden] . Deze bevinden zich deels in de B.V. en deels in privé. (...) We zijn het er wel over eens dat deze tot het ondernemingsvermogen behoren. (…)”

Bij brief van 3 november 2014 heeft inspecteur [inspecteur 2] onder meer het volgende aan belanghebbende bericht: “Uw stelling dat tijdens de bespreking van 14 december 2012 mevrouw [inspecteur] heeft aangegeven dat alle bezittingen van de holding tot het ondernemingsvermogen behoren, bestrijdt zij met klem. Reeds in het prilste begin, toen de jaarrekeningen aan haar ter beschikking werden gesteld, heeft zij al aan [belanghebbende] aangegeven dat beleggingsvermogen in de B.V. aanwezig was en dat hieraan de nodige aandacht moest worden besteed. (…).

Tevens breng ik onder uw aandacht dat mevrouw [inspecteur] in de vooroverlegfase essentiële informatie is onthouden (…). De intentie tot het ontwikkelen van het [park] is op zijn laatst op 25 juli 2013 (maar vermoedelijk al veel eerder) niet meer aan de orde, daarmee is niet voldaan aan de voortzettingseis en is toepassing van de BOR, zoals door u gesteld, sowieso niet meer aan de orde.”

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil:

- de waarde van [perceel 1] ;

- de waarde van de [gronden] ;

- of de BOF van toepassing is op de [gronden] die erflater in privé bezat;

- de waarde van de aandelen Holding en daarmee samenhangend de hoogte van de BOF, waarbij tevens in geschil is of bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat het hele geconsolideerde vermogen van Holding en haar dochtervennootschappen kwalificeert als ondernemingsvermogen voor de BOF.

3.2.

Niet meer in geschil is:

- dat de waarde van [perceel 2] terecht op € 1 is gesteld;

- dat de BOF mede van toepassing is op de waarde van de aandelen Holding voor zover die betrekking heeft op de [gronden] die eigendom waren van [Beleggingen] , tenzij de verkoop van die gronden heeft geleid tot staking van een (zelfstandig deel van) een onderneming.

Verder zijn partijen het erover eens dat de BOF van meet af aan niet van toepassing is indien vanwege verkoop binnen 5 jaar de BOF moet worden teruggenomen.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een verkrijging van € 4.048.840 met een voorwaardelijke vrijstelling op grond van de BOF voor een gedeelte daarvan groot € 3.611.203, conform de aangifte. De inspecteur concludeert uiteindelijk tot gegrondverklaring van het beroep vanwege een aanvullende aftrekpost van € 100.000 op de waarde van de aandelen Holding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en schadevergoeding

6 Beslissing