Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1135, 17/00113
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1135, 17/00113
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 maart 2019
- Datum publicatie
- 25 september 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1135
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:8475, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:98
- Zaaknummer
- 17/00113
Inhoudsindicatie
De vader van belanghebbende is in 2010 overleden. Belanghebbende en zijn broer zijn enig erfgenamen, elk voor een gelijk deel. Er is geen sprake van een schending van artikel 10:3, lid 3, van de Awb. Ten aanzien van de landbouwgronden heeft de inspecteur de waarde aannemelijk gemaakt; aannemelijk is dat sprake is van projectontwikkeling en van een verwachtingswaarde. Ten aanzien van de waarde van de holdingvennootschap heeft het hof de waarde in goede justitie vastgesteld, omdat geen van partijen de door hen bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich met succes kan beroepen op het vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00113
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 december 2016, nummer BRE 15/6163 in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden belastingaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is ter zake van een belaste verkrijging van € 8.268.184 ten gevolge van het overlijden van [D] in het jaar 2010 met dagtekening 23 januari 2014 een aanslag erfbelasting opgelegd van € 1.641.836 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking heffingsrente ter grootte van € 128.203 in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 juli 2015 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 8.162.797, vóór toepassing van de in artikel 35b van de Successiewet 1956 (hierna: de SW) bedoelde voorwaardelijke vrijstelling ofwel bedrijfopvolgingsfaciliteit (hierna: de BOF) ten bedrage van € 6.088.182. Tevens is de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 49.988.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht van belanghebbende geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belaste verkrijging van € 6.684.429 en met toepassing van de BOF vastgesteld op een bedrag groot € 4.497.542 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.984, is verklaard dat het verzoek om schadevergoeding niet in behandeling wordt genomen en heeft de rechtbank gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele hoger beroep ingebracht.
De Inspecteur heeft schriftelijk gerepliceerd en belanghebbende heeft schriftelijk gedupliceerd.
Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijke inlichtingen te geven over de op de zaak betrekking hebbende stukken, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De Inspecteur heeft korter dan tien dagen voor de zitting stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Met instemming van de wederpartij behoren deze tot de stukken van het geding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 januari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigden, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , verbonden aan [A] advocaten, en [B] , verbonden aan [C] Makelaars te [plaats 1] , deskundige, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] , en [taxateur 2] , taxateur.
Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
De vader van belanghebbende, [D] (hierna: erflater), is overleden op [datum] 2010 (hierna: de sterfdatum). Belanghebbende en zijn broer zijn enig erfgenamen, ieder voor een gelijk deel.
Erflater was enig aandeelhouder in [D] Holding B.V. (hierna: de Holding). Op de sterfdatum hield de Holding 100% van de aandelen in onder meer [D] Beleggingen B.V. (hierna: Beleggingen B.V.), [E] B.V. (hierna: [E] B.V.) en [EE] B.V. (voorheen: [F] B.V.; hierna: [FF] B.V.). Tevens bezat de Holding 50% van de aandelen in [G] B.V. (hierna: [G] B.V.).
De [E] is een recreatiepark te [plaats 2] (hierna: het recreatiepark), bestaande uit ten minste 321 kadastraal gescheiden percelen grond die in erfpacht zijn uitgegeven. Tot het recreatiepark behoren verder twee beheerderswoningen, faciliteiten voor de bewoners, een bos en een aangrenzend perceel agrarische grond. De bloot eigendom van de in erfpacht uitgegeven percelen grond, de volle eigendom van de beheerderswoningen en de exploitatie van de faciliteiten voor de bewoners berusten bij Beleggingen B.V. De exploitatie en het onderhoud van het recreatiepark geschieden door [E] B.V. De erfpachters betalen een jaarlijks geïndexeerde erfpachtcanon per perceel grond (in 2010 van € 2.018,26) en een extra canon per jaar voor de voorzieningen (in 2010 van € 153). Erfpachters die hun opstal verkopen, moeten van de opbrengst 5% afstaan aan Beleggingen B.V. Het recht van erfpacht eindigt voor alle percelen grond op 31 december 2028.
Erflater bezat het recht van erfpacht op het perceel grond [E] 34. [E] 34 is in 2006 gekocht voor € 130.000, met de bedoeling op dit perceel een nieuwe toegang te maken tot het recreatiepark in verband met een te ontwikkelen golfbaan. De opstal van [E] 34 is voor de sterfdatum gesloopt.
Erflater bezat het recht van erfpacht op het perceel grond [E] 77.
Zowel erflater als Beleggingen B.V. bezaten op de sterfdatum landbouwgronden in [plaats 3] en [plaats 4] , deels grenzend aan het recreatiepark (hierna: de landbouwgronden). De landbouwgronden waren aangekocht met de bedoeling daarop een golfbaan aan te leggen met woningbouw erbij (hierna: de projectontwikkeling). De exploitatie zou geschieden door [G] B.V. Mede-eigenaar van [G] B.V. en van de landbouwgronden was de agrariër die de landbouwgronden pachtte. Beleggingen B.V. heeft de landbouwgronden in 2003 verkregen voor € 2.014.545. Daarnaast kan volgens belanghebbende een waarde worden toegekend aan de erfdienstbaarheid van een waterput (€ 22.689) en bestrating/tank (€ 16.500).
In 2013 zijn de landbouwgronden verkocht aan de mede-eigenaar/pachter. De overeengekomen koopsom bedroeg € 1.219.970. De landbouwgronden van Beleggingen B.V. zijn in februari 2014 geleverd. De levering van de landbouwgronden van erflater heeft op 31 december 2015 plaatsgevonden.
In verband met het overlijden van erflater en de in te dienen aangifte erfbelasting heeft op 14 december 2012 een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende vergezeld van zijn gemachtigde ( [gemachtigde 3] ) en van een adviseur [adviseur] ) en een taxateur ( [taxateur 1] ), en de Inspecteur, [inspecteur 5] (hierna: [inspecteur 5] ), vergezeld van taxateur [taxateur 2] (hierna: [taxateur 2] ). In het verslag van de bespreking staat:
“Nog even aan de orde geweest zijn de golfgronden. Deze bevinden zich deels in de B.V. en deels in privé. (...) We zijn het er wel over eens dat deze tot het ondernemingsvermogen behoren. (…)”.
In de op 22 april 2013 ingediende aangifte erfbelasting is bij de berekening van zowel de verkrijging als de BOF uitgegaan van de hierna opgenomen geconsolideerde balans van de Holding en haar dochtervennootschappen per 31 december 2010:
Activa |
€ |
€ |
Passiva |
€ |
€ |
|
Materiele vaste activa |
Groepsvermogen |
11.597.209 |
||||
Bedrijfsgebouwen en terreinen |
13.053.733 |
Voorzieningen |
||||
Machines en installaties |
28.274 |
Pensioenverplichtingen |
||||
Inventaris |
18.075 |
Latente belastingverplichtingen |
1.473.964 |
|||
Vervoermiddelen |
2.120 |
Overige voorzieningen |
176.158 |
|||
13.102.202 |
1.650.122 |
|||||
Financiële vaste activa |
Langlopende schulden |
|||||
Andere deelnemingen |
9.001 |
Schulden aan kredietinstellingen |
8.873.962 |
|||
Overige effecten |
7.876 |
Kortlopende schulden |
||||
Overige vorderingen |
4.231.001 |
Aflossingsverplichtingen langlopende schulden |
31.000 |
|||
4.247.878 |
Schulden aan leveranciers en handelskredieten |
114.242 |
||||
Vlottende activa |
Belastingen en premies sociale verzekeringen |
30.693 |
||||
Voorraden |
Overige schulden en overlopende passiva |
270.475 |
||||
Grond en hulpstoffen |
22.504 |
446.410 |
||||
Voorraden |
139.562 |
|||||
162.066 |
||||||
Vorderingen |
||||||
Handelsdebiteuren |
272.158 |
|||||
Vorderingen op participanten en maatschappijen waarin wordt deelgenomen. |
795.400 |
|||||
Belastingen en premies sociale verzekeringen |
9.528 |
|||||
Overige vorderingen en overlopende activa |
123.382 |
|||||
1.200.468 |
||||||
Effecten |
337.902 |
|||||
Liquide middelen |
3.517.187 |
|||||
Totale activa |
22.567.703 |
Totaal passiva |
22.567.703 |
Belanghebbende heeft de waarde van de aandelen in Holding als volgt berekend:
€ |
€ |
||
Intrinsieke waarde Holding |
11.597.209 |
||
Afwaardering terreinen taxateur |
1.968.272 |
||
Af: belastingclaim beleggingen |
1.473.964 |
||
3.442.236 |
|||
Af: resultaat na overlijden |
51.917 |
||
Waarde aandelen |
8.103.056 |
Als totaal saldo nalatenschap vermeldt de aangifte € 8.097.681. Onder toepassing van de BOF voor een bedrag van € 3.611.203 en de vrijstelling ex artikel 32 SW, heeft belanghebbende een belaste verkrijging (50%) aangegeven van € 418.637.
Bij brief van 3 november 2014 heeft de Inspecteur, [inspecteur 6] (hierna: [inspecteur 6] ), onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
“Uw stelling dat tijdens de bespreking van 14 december 2012 mevrouw [ [inspecteur 5] ] heeft aangegeven dat alle bezittingen van de holding tot het ondernemingsvermogen behoren, bestrijdt zij met klem. Reeds in het prilste begin, toen de jaarrekeningen aan haar ter beschikking werden gesteld, heeft zij al aan [belanghebbende] aangegeven dat beleggingsvermogen in de B.V. aanwezig was en dat hieraan de nodige aandacht moest worden besteed. (…).
Tevens breng ik onder uw aandacht dat mevrouw [ [inspecteur 5] ] in de vooroverlegfase essentiële informatie is onthouden (…). De intentie tot het ontwikkelen van het golfpark is op zijn laatst op 25 juli 2013 (maar vermoedelijk al veel eerder) niet meer aan de orde, daarmee is niet voldaan aan de voortzettingseis en is toepassing van de BOR, zoals door u gesteld, sowieso niet meer aan de orde.”.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 juli 2015 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 8.162.797:
Bezittingen |
€ |
Schulden |
€ |
|
Eigen woning [plaats 5] |
1.360.000 |
Eigen woning |
204.000 |
|
[E] 34 |
97.500 |
Eigen woning |
453.780 |
|
[E] 77 |
1 |
BHF bank |
799.865 |
|
Appartement Spanje |
150.000 |
Rekening-courant Holding |
480.883 |
|
Aandeel [H] Golf |
780 |
Lening Holding |
2.972.785 |
|
Bank/spaarrekeningen |
2.887.436 |
|||
Landbouwgrond [plaats 3] |
533.698 |
|||
Landbouwgrond [plaats 4] |
201.119 |
|||
Aandelen [D] Holding B.V. |
16.767.433 |
|||
21.997.967 |
4.911.313 |
|||
Latente IB aandelen (16.767.433 - 6.242.885) x 6,25% |
657.784 |
|||
Saldo nalatenschap |
16.428.870 |
|||
Kosten uitvaart |
65.276 |
|||
Zuiver saldo |
16.363.594 |
|||
Erfdeel (50%) |
8.181.797 |
|||
Vrijgesteld |
19.000 |
|||
Belaste verkrijging |
8.162.797 |
De Inspecteur heeft de waarde van de aandelen in de Holding als volgt berekend:
€ |
€ |
€ |
|
Intrinsieke waarde Holding |
11.597.209 |
||
Boekwaarde terreinen: |
13.053.733 |
||
– bloot eigendom |
16.676.000 |
||
– voorzieningen [E] |
400.000 |
||
– landbouwgronden |
2.050.000 |
||
Werkelijke waarde terreinen |
19.126.000 |
||
Meerwaarde |
6.072.267 |
6.072.267 |
|
Af: belastinglatentie 14% |
850.117 |
||
Af: resultaat na overlijden |
51.917 |
||
Waarde aandelen |
16.767.442 |
In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de BOF toegepast op een deel van de waarde van de aandelen in de Holding, namelijk voor € 6.088.182. Daarbij zijn de volgende vermogensbestanddelen niet als ondernemingsvermogen aangemerkt:
- -
-
de deelneming in [FF] B.V. ter waarde van € 710.620;
- -
-
de landbouwgronden ten bedrage van € 2.050.000, omdat die binnen vijf jaar na overlijden zijn verkocht;
- -
-
de langlopende vorderingen ten bedrage van € 4.231.001. Dat zijn tot een bedrag van € 3.881.001 leningen aan erflater en familieleden zonder aflossingsverplichtingen en tot een bedrag van € 350.000 leningen aan derden, af te lossen uiterlijk in 2011. Omdat ter financiering van deze geldverstrekkingen € 3.400.000 door de vennootschappen was ingeleend van de bank, is dat bedrag aan vorderingen per saldo toch niet als beleggingsvermogen aangemerkt;
- -
-
vorderingen op participanten (erflater en zijn zonen) (na aftrek vordering [G] B.V.) ten bedrage van € 741.700;
- -
-
liquide middelen ten bedrage van € 1.597.540.
De Inspecteur heeft het deel van de verkrijging waarop de BOF van toepassing is derhalve als volgt berekend:
€ |
€ |
€ |
|
Aandelen Holding |
16.767.433 |
||
Beleggingsvermogen: |
|||
Deelneming in [FF] B.V. |
710.620 |
||
Landbouwgronden |
2.050.000 |
||
Langlopende vorderingen |
4.231.001 |
||
waarvan gefinancierd |
3.400.000 |
||
831.001 |
|||
Vordering participanten na aftrek vordering [G] B.V. |
741.700 |
||
Overtollig liquide middelen |
1.597.540 |
||
Totaal |
5.930.861 |
||
Af: evenredig deel schulden groot € 5.388.712 |
759.965 |
||
Aftrek beleggingsvermogen |
5.170.896 |
||
Ondernemingsvermogen |
11.596.537 |
||
x factor 1,05 |
12.176.364 |
||
waarvan 50% |
6.088.182 |
Ten behoeve van het door belanghebbende in eerste aanleg ingestelde beroep heeft [B] van [C] Makelaars (hierna: de taxateur) in zijn taxatierapport van 20 november 2015 de waarde van de bloot eigendom van de percelen grond op € 9.475.000 getaxeerd:
€ |
€ |
|
Contante waarde canon |
7.893.397 |
|
Contante waarde grond |
4.374.409 |
|
Vergoeding goodwill |
124.394 |
|
Af: voorziening waarde opstallen |
2.487.880 |
|
Af: voorziening infrastructuur |
425.000 |
|
-2.912.880 |
||
Waarde |
9.479.319 |
|
Afgerond |
9.475.000 |
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd wegens schending van artikel 10:3 van de Awb?
-
Welke waarde dient op de sterfdatum te worden toegekend aan de landbouwgronden?
-
Welke waarde dient op de sterfdatum te worden toegekend aan de aandelen in de Holding?
-
Tot welk bedrag is de BOF van toepassing?
-
Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
In hoger beroep is niet meer in geschil:
-
dat de waarde van [E] 34 op de sterfdatum € 1 bedraagt;
-
dat de waarde van [E] 77 op de sterfdatum € 32.500 bedraagt;
-
dat op de waarde van de Holding een bedrag van € 100.000 in mindering mag worden gebracht wegens niet verhaalbare apparaatskosten;
-
at de waarde van de twee beheerderswoningen tezamen € 175.000 bedraagt;
-
dat de BOF van toepassing is op de waarde van de aandelen in de Holding voor zover die betrekking heeft op de landbouwgronden van Beleggingen B.V., tenzij de verkoop van die gronden heeft geleid tot staking van (een zelfstandig deel van) een onderneming;
-
dat de BOF van begin af aan niet van toepassing is, indien vanwege verkoop binnen vijf jaar na overlijden van erflater de BOF moet worden teruggenomen; en
-
dat de vennootschapsbelasting-latentie 14 procent bedraagt.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de aanslag en van de beschikking heffingsrente. Meer subsidiair concludeert belanghebbende tot terugwijzing naar de Rechtbank.
De Inspecteur concludeert tot vermindering van de aanslag en van de beschikking heffingsrente.