Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:982, BRE - 15 _ 2210
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:982, BRE - 15 _ 2210
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 februari 2016
- Datum publicatie
- 12 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:982
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 2210
- Relevante informatie
- Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 51
Inhoudsindicatie
Nu in de schuur van belanghebbende met zijn toestemming pakjes sigaretten zonder accijnszegels waren opgeslagen, is aan hem terecht een naheffingsaanslag accijns opgelegd wegens het betrokken zijn bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen (uitbreiding van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de accijns per 1 april 2010).
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/2210
uitspraak van 24 februari 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 13 maart 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het tijdvak 16 oktober 2013 opgelegde naheffingsaanslag accijns (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn moeder, [A], en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Bij een doorzoeking door de politie op 16 oktober 2013 zijn in de schuur van belanghebbende 19.200 sigaretten aangetroffen. De sloffen sigaretten waren in doorzichtig folie verpakt. De pakjes waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels. Op 24 december 2014 is in verband hiermee aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns van € 3.381,22 opgelegd met een bedrag aan belastingrente van € 129.
Belanghebbende heeft gesteld dat de sigaretten door een kennis van hem tijdelijk in de schuur waren opgeslagen, dat daarvan slechts 15 sloffen voor belanghebbende zelf waren bestemd en dat die kennis hem had verteld dat hij de sigaretten uit een faillissement had gekocht zodat belanghebbende niet wist of kon weten dat er geen accijns over was betaald.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f van de Wet op de accijns (hierna: de WA) bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder de naam accijns een belasting wordt geheven van tabaksproducten. Op grond van artikel 1, tweede lid van de WA wordt accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid bedoelde goederen. Onder uitslag tot verbruik wordt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van de WA verstaan:
“het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving.”
Artikel 51, eerste lid, aanhef en onder b van de WA bepaalt met ingang van 1 april 2010, voor zover hier van belang, dat de accijns (bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onder b van de WA) wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben betrokken is.
De Hoge Raad heeft bepaald dat degene die accijnsgoederen in opdracht van derden vervoert of doet vervoeren dan wel onder zijn beheer opslaat of doet opslaan, terwijl hij de hoedanigheid van de goederen kent en daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen, geacht kan worden de feitelijke beschikkingsmacht over deze goederen te hebben, hetgeen, indien hij tevens weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken, oplevert een “voorhanden hebben” in de zin van de WA (vergelijk: Hoge Raad 14 mei 2004, nr. 38370, ECLI:NL:HR:2004:AO9493, BNB 2004/289). Toen dit arrest werd gewezen, stond de in 2.4 aangehaalde bepaling nog niet in de wet. In de wetsgeschiedenis is verwezen naar de jurisprudentie van de Hoge Raad. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel vermeldt hierover (Kamerstukken II 2008/09, 32 031, nr. 3, p. 8):
“De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde “voorhanden hebben” wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan “de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is”. Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste).”
Vast staat dat de in 2.1 genoemde sigaretten accijnsgoederen zijn, dat ze niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels en dat ze in de schuur van belanghebbende, met zijn toestemming, waren opgeslagen. Uitgaande van het verhaal van belanghebbende, is aannemelijk dat de kennis die de sigaretten bij belanghebbende had opgeslagen over die sigaretten de feitelijke beschikkingsmacht had en dat de kennis tevens wist dat over de sigaretten geen accijns was betaald. Dat betekent dat de kennis de sigaretten voorhanden had in de zin van de WA en dat belanghebbende, die zijn schuur voor de opslag ter beschikking heeft gesteld, bij dat voorhanden hebben was betrokken als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onder b van de WA. De accijns is dan terecht van hem geheven.
Het beroep van belanghebbende op de uitspraak van Hof Arnhem (van 27 november 2002, nr. 01/00094, ECLI:NL:GHARN:2002:AF2931, NTFR 2003, 181) maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Voornoemde zaak betrof een andere situatie omdat er geen sprake was van beschikkingsmacht over de sigaretten. Bovendien betrof het daar een naheffingsaanslag naar een tijdstip dat was gelegen vóór 1 april 2010, toen artikel 51 van de WA nog niet de bepaling bevatte dat de accijns kon worden geheven van een persoon die bij het voorhanden hebben betrokken was.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 24 februari 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.