Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1945, BRE - 16 _ 2980
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1945, BRE - 16 _ 2980
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 maart 2017
- Datum publicatie
- 10 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:1945
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 2980
Inhoudsindicatie
BRE 16/2980
Aanslag forensenbelasting; belanghebbende heeft voor zijn recreatiewoning een verhuurbemiddelingsovereenkomst afgesloten met zijn ‘eigen BV’. Naar het oordeel van de rechtbank wordt geen uitvoering gegeven aan de overeenkomst. Hiertoe betrekt de rechtbank dat er geen reclame voor de verhuur wordt gemaakt, de recreatiewoning in het onderhavige en voorgaande jaar nimmer is verhuurd aan derden en ook van andere bepalingen uit de overeenkomst is niet gebleken dat zij daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De woning wordt dan meer dan 90 dagen per jaar ter beschikking gehouden voor belanghebbende en/of zijn gezin. De stelling dat belanghebbende minder dan 90 dagen per jaar de woning gebruikt is niet relevant. Beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/2980
uitspraak van 29 maart 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 9 mei 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag forensenbelasting over 2016 voor de woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de recreatiewoning) ( [aanslagnummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende is eigenaar van de recreatiewoning op een vakantiepark.
Belanghebbende had in het jaar 2016 zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Veere. Belanghebbende heeft ter zake de recreatiewoning een verhuurbemiddelingsovereenkomst met [de BV] (hierna: de BV) afgesloten. Belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van de BV.
Naar aanleiding van de aanslag forensenbelasting 2015 heeft belanghebbende de verhuurbemiddelingsovereenkomst voor het jaar 2015 overgelegd aan de heffingsambtenaar. Naar aanleiding hiervan heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2015 de aanslag forensenbelasting 2015 vernietigd.
De verhuurbemiddelingsovereenkomst voor het jaar 2016 is – op enige data na – identiek aan die voor het jaar 2015. Deze overeenkomst (hierna: de overeenkomst) vermeldt onder meer:“(…) 1.1 De eigenaar verleend aan de onderneming het exclusieve recht om voor rekening en risico van de eigenaar de recreatiewoning(en)/chalet(s) te verhuren.1.2 De eigenaar geeft schriftelijk en voor aanvraag van het kalenderjaar aan wanneer de recreatiewoning/chalet voor hemzelf wordt gereserveerd. Daarbij dient rekening te worden gehouden met lopenede reserveringen op de recreatiewoning/chalet die niet kunnen worden geannuleerd. Eigenaar zal de woning niet meer dan 90 dagen per jaar tot zijn of haar beschikking hebben.1.3 Reservering voor eigen gebruik (waaronder ook of door (schoon)ouders en de tot het gezin van de eigenaar behorende personen) is ook tijdens het kalenderjaar mogelijk indien de recreatiewoning/chalet nog niet is verhuurd. Een en ander dient schriftelijk te geschieden in overleg met de onderneming.(…)1.5 De onderneming legt elke reservering schriftelijk vast.
(…) 6.2 De onderneming is eveneens belast met het regelen van publiciteit, het doen van nazorg en het afhandelen van klachten. (…) 6.4 De onderneming verplicht zich de nodige inspanningen te getroosten om een optimale verhuur van de recreatiewoning/chalet te bewerkstelligen, zonder daartoe ten opzichte van de eigenaar enige garantieverplichting op zich te nemen. (…) 6.6 Eenmaal per jaar of zoveel vaker indien partijen zulk noodzakelijk achten, vindt er een grote schoonmaak plaats die apart in rekening wordt gebracht bij de eigenaar. Deze kosten bedragen minimaal 3 keer en een maximaal 5 keer de kosten van de eindschoonmaak.
Bij eigen gebruik door de eigenaar en of de personen bedoeld onder artikel 1.3 is een bedrag voor schoonmaak verschuldigd overeenkomstig de daarvoor geldende tarieven en voorwaarden. (…)”.
Bij e-mail van 13 april 2016 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende meegedeeld dat bij controle is gebleken dat eerder geen verhuurovereenkomst is overgelegd die is ondertekend door zowel belanghebbende als [het recreatiepark] . De heffingsambtenaar verzoekt alsnog een ondertekende versie van de verhuurovereenkomst.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 april 2016 de onderhavige aanslag opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
De recreatiewoning is door de BV in het jaar 2015 en 2016 niet verhuurd aan derden.
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag forensenbelasting 2016 terecht is opgelegd.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2016 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam forensenbelasting een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Volgens vaste rechtspraak (zie het arrest van de Hoge Raad van 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1657) moet worden aangenomen dat, indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 22 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ4972) overwogen dat slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden), indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan 90 is.
Tussen partijen is niet in geschil dat indien de overeenkomst met bijvoorbeeld [het recreatiepark] zou zijn gesloten, belanghebbende geen forensenbelasting zou zijn verschuldigd nu gelet op de tekst van de overeenkomst er geen sprake van zou zijn dat belanghebbende op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of zijn gezin de recreatiewoning beschikbaar houdt.
De heffingsambtenaar – op wie de bewijslast rust van de feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende belastingplichtig is – heeft aangevoerd dat aan de overeenkomst met de ‘eigen BV’ geen reële betekenis toekomt; er is sprake van een schijnconstructie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar terecht de aanslag forensenbelasting 2016 opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank acht het volgende van belang.
- De heffingsambtenaar heeft onderbouwd aangevoerd dat de BV geen reclame heeft gemaakt of actief heeft geworven naar huurders voor de recreatiewoning. Deze stellingen zijn onvoldoende gemotiveerd betwist door belanghebbende. De rechtbank constateert dat de BV daarmee geen uitvoering heeft gegeven aan artikel 6.2 en 6.4 van de overeenkomst.
- Vast staat verder dat de recreatiewoning nimmer aan derden is verhuurd in 2015 en 2016. Ook dit is een aanwijzing dat geen uitvoering is gegeven aan de overeenkomst, waarvan de strekking immers (mede) is dat de recreatiewoning wordt verhuurd. De stelling van belanghebbende dat de recreatiewoning in het onderhavige jaar lastig te verhuren was door het hoge (huurprijs)segment en de werkzaamheden die rondom de recreatiewoning plaatsvonden, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Bij navraag door de heffingsambtenaar bij [het recreatiepark] (beheerder en verhuurder van vakantiewoningen op het park in [plaats] ) is gebleken dat in 2016 de naastgelegen recreatiewoningen zeer substantieel zijn verhuurd.
- Het is niet gebleken dat belanghebbende schriftelijk en voor aanvang van het kalenderjaar de recreatiewoning voor hemzelf heeft gereserveerd, zoals artikel 1.2 van de overeenkomst voorschrijft. Het door belanghebbende overgelegde staatje “Reservering eigen gebruik” is niet voldoende, reeds omdat niet gebleken is wanneer dit is opgesteld en of en zo ja hoe en wanneer dit met de BV is gecommuniceerd.
- Ook van de overige in 2.4 geciteerde bepalingen – zoals artikel 6.6 en 6.7 – uit de verhuurbemiddelingsovereenkomst is niet gebleken dat zij daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden aannemelijk dat het niet de bedoeling van de BV en belanghebbende is geweest om uitvoering te geven aan de overeenkomst, althans niet in de zin dat de mogelijkheid van eigen gebruik van belanghebbende daadwerkelijk beperkt was. Dit brengt mee dat eigen gebruik van de recreatiewoning in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur in 2016 niet is uitgesloten, zodat moet worden aangenomen dat de recreatiewoning in dat hele jaar door belanghebbende voor zich of zijn gezin beschikbaar is gehouden (vgl. Gerechtshof Arnhem van 14 augustus 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX5536). Dit betekent dat belanghebbende belastingplichtig is voor de forensenbelasting. Zo de stelling van belanghebbende al juist zou zijn dat hij de recreatiewoning slechts 76 dagen feitelijk heeft gebruikt, is dat niet relevant. Het ter beschikking houden is maatgevend (zie 2.9.1-2.9.3).
De rechtbank merkt op dat dit oordeel niet inhoudt dat, zoals belanghebbende veronderstelt, belanghebbende verplicht is een verhuurbemiddelingsovereenkomst – zoals door hem is gesteld – met [het recreatiepark] aan te gaan.
Voor zover belanghebbende met zijn stellingen een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden. Het enkele feit dat de aanslag forensenbelasting 2015 is vernietigd nadat belanghebbende de verhuurbemiddelingsovereenkomst 2015 had overgelegd is onvoldoende. Op dat moment waren voor de heffingsambtenaar niet alle in 2.11.1 vermelde omstandigheden bekend. Er is ook geen sprake van dat om een uitdrukkelijke standpuntbepaling is verzocht ter zake van de verhuurbemiddelingsovereenkomst met de ‘eigen BV’.
Belanghebbende heeft erover geklaagd dat de heffingsambtenaar bij [het recreatiepark] is gaan informeren. De rechtbank merkt op dat zij bij haar beoordeling niet heeft meegewogen de antwoorden op vragen van de heffingsambtenaar over specifiek belanghebbende en zijn recreatiewoning. Of de heffingsambtenaar die vragen mocht stellen, kan daarom in het midden blijven.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 29 maart 2017 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. Knezevic, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.