Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3694, AWB - 16 _ 8838
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3694, AWB - 16 _ 8838
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 juni 2017
- Datum publicatie
- 29 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3694
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 8838
Inhoudsindicatie
Forensenbelasting.
Verschillende afschriften van 1 bemiddelingsovereenkomst vormen niet het bewijs dat belanghebbende de vakantiewoning voor minder dan 90 dagen voor zichzelf beschikbaar heeft gehouden.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/8838
uitspraak van 16 juni 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 15 oktober 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2015 opgelegde aanslag forensenbelasting.
Zitting
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende is eigenaar van een vakantiewoning aan het [adres] te [plaats] , gemeente Veere. Belanghebbende had in het onderhavige jaar haar hoofdverblijf niet in de gemeente Veere. De vakantiewoning wordt via [de stichting] verhuurd. In het onderhavige jaar is de vakantiewoning op 158 dagen via [de stichting] verhuurd. De overeenkomst verhuurbemiddeling van de vakantiewoning (hierna: bemiddelingsovereenkomst) is door belanghebbende ondertekend op 18 juli 2014. De bemiddelingsovereenkomst bevat in artikel 8.8 de volgende drie keuzemogelijkheden, waarvan er één aangekruist dient te worden:
1. De eigenaar zal het object maximaal 89 dagen per jaar blokkeren voor eigen gebruik.
2. De eigenaar zal het object 90 dagen of meer per jaar blokkeren voor eigen gebruik, zulks met inachtname van het bepaalde in artikel 8.9 van deze overeenkomst.
3. De eigenaar heeft de intentie het object uitsluitend te verhuren, hierom.
In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Belanghebbende stelt dat zij de woning in het onderhavige jaar heeft verhuurd en dat zij de woning in dat jaar voor minder dan 90 dagen voor zichzelf beschikbaar heeft gehouden. Subsidiair stelt belanghebbende dat het vertrouwensbeginsel zich verzet tegen de heffing.
Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven. Artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2015 van de gemeente Veere (hierna: de Verordening) luidt:
“Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”
Volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad 24 juli 1995, nr. 30470, ECLI:NL:HR:1995:AA1657) moet worden aangenomen dat, indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 22 december 2006, nr. 40.609 ECLI:NL:HR:2006:AZ4972 overwogen dat slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende – op wie te dezen de bewijslast rust – tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat de vakantiewoning in 2015 voor minder dan 90 dagen door belanghebbende voor haar of haar gezin beschikbaar is gehouden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heeft als bewijs een afschrift overgelegd van de bemiddelingsovereenkomst. De heffingsambtenaar heeft van [de stichting] desgevraagd een eerste en een tweede afschrift van die bemiddelingsovereenkomst ontvangen. [de stichting] heeft hierbij aangegeven dat het tweede afschrift een afschrift is van de originele ondertekende overeenkomst. In alle drie de afschriften is de keuzemogelijkheid van artikel 8.8 op verschillende wijze aangekruist. In het door belanghebbende overgelegde afschrift en het eerste door de Stichting overgelegde afschrift is de eerste keuzemogelijkheid aangekruist. Deze aankruisingen komen echter niet overeen. In het tweede afschrift van [de stichting] is de tweede keuzemogelijkheid aangekruist. De rechtbank is van oordeel dat met deze afschriften niet het bewijs is geleverd dat belanghebbende de vakantiewoning op grond van die overeenkomst voor minder dan 90 dagen beschikbaar had. Nu de vakantiewoning in 2015 slechts voor 158 dagen was verhuurd en geen ander bewijs is overgelegd, is ook anderszins niet aannemelijk geworden dat belanghebbende de vakantiewoning voor minder dan 90 dagen beschikbaar had. Hetgeen belanghebbende hiertoe aanvoert is daarvoor onvoldoende. Gegevens uit andere jaren maken dit niet anders.
Van schending van het vertrouwensbeginsel acht de rechtbank geen sprake, omdat niet aannemelijk is geworden dat de heffingsambtenaar uitlatingen heeft gedaan die bij belanghebbende redelijkerwijs het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat reeds het indienen van de gevraagde documenten een garantie zou zijn voor het achterwege blijven van heffing van forensenbelasting.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de aanslag terecht is opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juni 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Mesman-Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.