Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5583, AWB - 15 _ 8401

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5583, AWB - 15 _ 8401

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 augustus 2017
Datum publicatie
11 september 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:5583
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8401
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.8

Inhoudsindicatie

Art. 3.8 Wet IB 2001; winst uit onderneming

Belanghebbende heeft in verband met de beëindiging van zijn werkzaamheden als vrijgevestigd medisch specialist een vergoeding van het ziekenhuis ontvangen. Nu de vergoeding zag op de beëindiging van de overeenkomsten die in het kader van de onderneming waren gesloten, heeft de inspecteur deze terecht tot de winst uit onderneming gerekend. Van aftrekbare premies voor lijfrenten is geen sprake. Beroep ongegrond. Vergoeding griffierecht wegens toewijzing van het verzoek om immateriëleschadevergoeding.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/8401

uitspraak van 10 augustus 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en

premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 670.946, en bij gelijktijdige beschikkingen een boete vastgesteld van € 139.343 en heffingsrente voor een bedrag van € 12.819 in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.16.01). Belanghebbende is daartegen in bezwaar gegaan.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar van 17 november 2015 heeft de inspecteur de aanslag

gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd. De naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar genomen verminderingsbeschikking is gedagtekend 2 december 2015.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 december 2015, ontvangen bij de

rechtbank op 31 december 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting, bij brieven ontvangen door de rechtbank op

13 maart 2017 en 27 juni 2017 (naar aanleiding van een brief van de rechtbank van 15 juni 2017), nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017 te Breda. De beroepen met de zaaknummers BRE 15/8401 (aanslag) en BRE 17/401 (invorderingsrente) zijn ter zitting gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende oefende tot en met 28 februari 2011 een praktijk (hierna: de praktijk) uit als cardioloog binnen de ‘ [de maatschap] ’ (hierna: de maatschap) en was in dat kader werkzaam in ziekenhuis [Y] te [plaats] .

2.2.

De samenwerking tussen belanghebbende met de overige maten in de maatschap en het ziekenhuis is op 1 maart 2011 beëindigd. In verband met de beëindiging van belanghebbendes werkzaamheden binnen het maatschapsverband en in het ziekenhuis hebben belanghebbende en de stichting [X] (hierna [X] ) op 22 maart 2011 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten. In de vaststellingsovereenkomst zijn belanghebbende en [X] wegens de voortijdige beëindiging van de samenwerking een vergoeding overeengekomen van in totaal € 750.000. Deze vergoeding is volgens de overeenkomst als volgt opgebouwd:

 coulancehalve een bedrag van € 353.000 in verband met de beëindiging van de toelatingsovereenkomst tussen belanghebbende en [X] ;

 een bedrag van € 184.000 als vergoeding voor de overdracht van de praktijk aan [X] ;

 coulancehalve een bedrag van € 213.000 in verband met de beëindiging van de overeenkomst inzake cardiologie tussen belanghebbende en [X] , ook wel: de dotterovereenkomst.

[X] heeft voornoemde vergoeding van in totaal € 750.000 overgemaakt aan een door belanghebbende daartoe opgerichte B.V., genaamd [de B.V.] (hierna: de B.V.), waarvan belanghebbende enig aandeelhouder en bestuurder is.

2.3.

Op 17 juni 2013 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2011 ingediend. Hij heeft daarbij een negatieve belastbare winst uit onderneming van € 31.590 aangegeven.

2.4.

Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur belanghebbende bij brieven van 14 april 2014 en 10 juli 2014 verzocht om nadere informatie. Bij brieven van 1 juli 2014 en 29 september 2014 heeft belanghebbende daarop gereageerd.

2.5.

Bij brief van 8 december 2014 heeft de inspecteur aangekondigd van de ingediende aangifte af te wijken en daarbij de belastbare winst als volgt vast te stellen:

Winstaandeel cardiologenmaatschap

- € 12.569

Bij: Uitkoopsom Stichting [X]

€ 750.000

Totaal

€ 737.431

Af: Afschrijvingen

€ 3.335

Af: Overige bedrijfskosten

€ 40.072

Af: Financiële lasten

€ 70

Bij: Niet-aftrekbare kosten

€ 1.235

Winst uit onderneming

€ 695.189

Af: Zelfstandigenaftrek

€ 4.602

Af: MKB-winstvrijstelling

€ 82.870

Belastbare winst uit onderneming

€ 607.717

Af: Aangegeven belastbare winst

€ 31.590

Correctie belastbare winst uit onderneming

€ 639.307

2.6.

Met dagtekening 13 februari 2015 is de aangekondigde aanslag opgelegd en zijn de beschikkingen gegeven.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of het belastbare inkomen uit werk en woning tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de correctie van het belastbare inkomen uit werk en woning in verband met de van [X] ontvangen vergoedingen voor beëindiging van de toelatingsovereenkomst (€ 353.000) en voor beëindiging van de dotterovereenkomst (€ 213.000) (hierna: de vergoedingen) terecht is.

Partijen zijn het erover eens dat de correctie in verband met de vergoeding voor de overdracht van de praktijk als goodwill (€ 184.000) terecht is.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag en vermindering van de aanslag tot een waarbij de correcties in verband met de vergoedingen van € 353.000 + € 213.000 zijn vervallen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing