Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5805, BRE - 16 _ 7573

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5805, BRE - 16 _ 7573

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 september 2017
Datum publicatie
10 oktober 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:5805
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 16 _ 7573
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 5.2

Inhoudsindicatie

Artikel 5.2 van de Wet IB 2001; forfaitaire rendementsheffing box 3 jaar 2015. Belanghebbende bezit onder andere bank- en spaartegoeden. Belanghebbende voert in de kern aan dat spaarders en beleggers ten onrechte hetzelfde worden behandeld en dat de wetgever voor spaarders een ander systeem had kunnen en moeten kiezen om zijn doelstellingen te behalen.

De rechtbank oordeelt dat de forfaitaire rendementsheffing voor het jaar 2015 niet in strijd is met artikel 1 EP EVRM. De keuze om spaarders en beleggers gelijk te behandelen in box 3 ligt binnen de ruime beoordelingsmarge die de wetgever heeft.

Voorts oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een individuele buitensporige zware last bij belanghebbende. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/7573

uitspraak van 6 september 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.086 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.001 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.56.01; hierna de aanslag).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2016 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 september 2016, ontvangen bij de rechtbank op 21 september 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

Belanghebbende heeft brieven van 19 oktober 2016 en 2 november 2016 ingediend. De inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017 te Breda. Een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting is vastgelegd in een proces-verbaal waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is getrouwd en woont in het onderhavige jaar samen met haar echtgenoot [de man] .

2.2.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV (hierna: de aangifte) gedaan. Volgens de aangifte is de samenstelling van de bezittingen en de waarde daarvan op 1 januari 2015 als volgt:- bank- en spaartegoeden € 145.926

De aangegeven rendementsgrondslag bedraagt ná aftrek van het heffingvrije vermogen € 75.030, dat volledig aan belanghebbende is toegerekend.

Ter zake van de eigen woning van belanghebbende (WOZ-waarde € 204.000) is per saldo geen belastbaar inkomen aangegeven als gevolg van een aftrek wegens geen eigenwoningschuld.

2.3.

De inspecteur heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd. De verschuldigde IB over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna: de box 3-heffing) bedraagt € 900.

2.4.

Belanghebbende heeft over het jaar 2015 voor een bedrag van € 1.493 aan rentebaten uit bank- en spaartegoeden genoten.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de box 3-heffing geheel of gedeeltelijk achterwege dient te blijven omdat de box 3-regelgeving onrechtmatig is, en of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding. Naar de rechtbank begrijpt is voorts in geschil of ter zake van de uitspraak op bezwaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag en toekenning van een schadevergoeding. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek om een schadevergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing