Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5805, BRE - 16 _ 7573
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5805, BRE - 16 _ 7573
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 6 september 2017
- Datum publicatie
- 10 oktober 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:5805
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1475, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 7573
Inhoudsindicatie
Artikel 5.2 van de Wet IB 2001; forfaitaire rendementsheffing box 3 jaar 2015. Belanghebbende bezit onder andere bank- en spaartegoeden. Belanghebbende voert in de kern aan dat spaarders en beleggers ten onrechte hetzelfde worden behandeld en dat de wetgever voor spaarders een ander systeem had kunnen en moeten kiezen om zijn doelstellingen te behalen.
De rechtbank oordeelt dat de forfaitaire rendementsheffing voor het jaar 2015 niet in strijd is met artikel 1 EP EVRM. De keuze om spaarders en beleggers gelijk te behandelen in box 3 ligt binnen de ruime beoordelingsmarge die de wetgever heeft.
Voorts oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een individuele buitensporige zware last bij belanghebbende. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/7573
uitspraak van 6 september 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.086 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.001 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.56.01; hierna de aanslag).
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2016 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 september 2016, ontvangen bij de rechtbank op 21 september 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
Belanghebbende heeft brieven van 19 oktober 2016 en 2 november 2016 ingediend. De inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017 te Breda. Een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting is vastgelegd in een proces-verbaal waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is getrouwd en woont in het onderhavige jaar samen met haar echtgenoot [de man] .
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV (hierna: de aangifte) gedaan. Volgens de aangifte is de samenstelling van de bezittingen en de waarde daarvan op 1 januari 2015 als volgt:- bank- en spaartegoeden € 145.926
De aangegeven rendementsgrondslag bedraagt ná aftrek van het heffingvrije vermogen € 75.030, dat volledig aan belanghebbende is toegerekend.
Ter zake van de eigen woning van belanghebbende (WOZ-waarde € 204.000) is per saldo geen belastbaar inkomen aangegeven als gevolg van een aftrek wegens geen eigenwoningschuld.
De inspecteur heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd. De verschuldigde IB over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna: de box 3-heffing) bedraagt € 900.
Belanghebbende heeft over het jaar 2015 voor een bedrag van € 1.493 aan rentebaten uit bank- en spaartegoeden genoten.
3 Geschil
In geschil is of de box 3-heffing geheel of gedeeltelijk achterwege dient te blijven omdat de box 3-regelgeving onrechtmatig is, en of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding. Naar de rechtbank begrijpt is voorts in geschil of ter zake van de uitspraak op bezwaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag en toekenning van een schadevergoeding. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek om een schadevergoeding.