Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1475, 17/00687
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1475, 17/00687
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 mei 2020
- Datum publicatie
- 11 mei 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1475
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:5805, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:253
- Zaaknummer
- 17/00687
Inhoudsindicatie
Box III, heffing over 2015. Belanghebbende stelt dat de heffing in box III onrechtmatig is en in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het hof verwerpt het betoog van belanghebbende.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00687
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 6 september 2017, nummer BRE 16/7573, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 de aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen (IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.086 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.001, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 30 augustus 2018. Het hof heeft toen beslist dat de zaak wordt aangehouden tot de Hoge Raad heeft beslist in de destijds aanhangige proefprocedures waarin de vraag aan de orde is of de vermogensrendementsheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EP). De Hoge Raad heeft op 14 juni 2019 arrest gewezen in die zaken, onder andere in de zaak met nr. 17/05606, ECLI:NL:HR:2019:816. Het Hof heeft bij brief van 21 juni 2019 partijen verzocht te reageren op voornoemd arrest. Belanghebbende heeft bij brief van 8 juli 2019 gereageerd. De inspecteur heeft bij brief van 5 juli 2019 een reactie ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de voortzetting van het onderzoek ter zitting bij brieven van 11 september 2019 en van 9 december 2019 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek op de zitting is voortgezet op 24 januari 2020 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de brief van de staatssecretaris van Financiën van 23 januari 2020, nr. [nummer] .
Aan het einde van de zitting heeft het hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het hof komen vast te staan.
Belanghebbende is getrouwd en woont in 2015 samen met haar echtgenoot [gemachtigde] .
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV gedaan. Volgens die aangifte bedraagt het inkomen uit werk en woning € 14.086 en bestaan de bezittingen van belanghebbende op 1 januari 2015 uit bank- en spaartegoeden met een waarde van € 145.926. De aangegeven rendementsgrondslag bedraagt na aftrek van het heffingvrije vermogen € 75.030. Dat bedrag is volledig aan belanghebbende toegerekend.
Ter zake van de eigen woning van belanghebbende met een WOZ-waarde van € 204.000 is per saldo geen belastbaar inkomen uit eigen woning aangegeven als gevolg van de aftrek wegens geen eigenwoningschuld.
De inspecteur heeft de aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd. De verschuldigde IB/PVV over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 900.
Belanghebbende heeft over het jaar 2015 voor een bedrag van € 1.493 aan rentebaten uit bank- en spaartegoeden genoten.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de vermogensrendementsheffing onrechtmatig is.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.