Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5810, BRE - 16 _ 10472 en 16_10473
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5810, BRE - 16 _ 10472 en 16_10473
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 6 september 2017
- Datum publicatie
- 2 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:5810
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:3654, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 10472 en 16_10473
Inhoudsindicatie
Art. 35d SW; art. 9 UR SW; art. 3.65 IB; aanslagen SW;
Aan belanghebbenden zijn aanslagen erfbelasting opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur daarbij terecht de toepassing van de BOR achterwege heeft gelaten, omdat niet is voldaan aan de eenjaarsbezitseis van art. 35d SW.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/10472 en 16/10473
uitspraak van 6 september 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 1] , wonende te [plaats 1] en [belanghebbende 2] , wonende te [plaats 2] ,
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan ieder van belanghebbenden voor het jaar 2013 een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 942.931, aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] (hierna: de aanslagen).
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 november 2016 de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbenden hebben daartegen bij brieven van 27 december 2015 (de rechtbank neemt aan dat bedoeld is: 27 december 2016), ontvangen bij de rechtbank op 28 december 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van elk van de belanghebbenden een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Belanghebbenden hebben, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Belanghebbenden hebben voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de inspecteur. Deze pleitnota wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017 te Breda. Ter zitting is de zaak met zaaknummer BRE 16/2502 tegelijkertijd met de onderhavige zaken behandeld. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbenden, [belanghebbende 1] (hierna: [belanghebbende 1] ) en [belanghebbende 2] (hierna: [belanghebbende 2] ) zijn de nicht en neef van de op [datum] 2013, op 80-jarige leeftijd, overleden [erflater] (hierna: erflater).
(De oprichting van) [A BV]
Belanghebbenden hebben verklaard dat erflater tijdens zijn leven samen met zijn oudste broer een landbouwbedrijf heeft geëxploiteerd. Na de dood van de oudste broer in 2009 heeft erflater de boerderij in 2010 verkocht, maar de bijbehorende landbouwgrond aangehouden. Hij wilde het familiebedrijf herstarten omdat hij heel graag wilde dat het allemaal in de familie zou blijven. Volgens de verklaring van belanghebbenden hebben in 2012 meerdere gesprekken en overleggen over de herstart van het landbouwbedrijf plaatsgevonden. Belanghebbenden hebben afschriften van de e-mailwisseling tussen hen beiden en een makelaar als processtukken ingebracht. Uit de e-mails, gedateerd vanaf 21 oktober 2012, volgt dat onder meer is overlegd over de verpachte landbouwgrond van erflater (zie 2.5) en over de mogelijke ondernemingsvorm van het op te richten landbouwbedrijf. Op 31 december 2012 heeft erflater [A BV] (hierna: [A BV] ) opgericht.
[belanghebbende 1] is bestuurder van [A BV] . Zij en haar echtgenoot, [de man] (hierna: [de man] ), zijn beide aandeelhouders van [B BV] Namens [B BV] treedt [de man] op als financieel adviseur van [A BV] . Met dagtekening 2 april 2013 heeft erflater een factuur ontvangen van [B BV] waarin kosten in rekening worden gebracht met betrekking tot onder meer advisering in september en oktober 2012 inzake de positie van de landbouwgrond. [belanghebbende 2] (agrarisch ondernemer en vennoot van [A VOF] ) is in 2013 door [A BV] ingehuurd als werknemer.
Storting
Op 31 december 2012 heeft erflater onder de vermelding “Agiostorting [A BV] ” een bedrag van € 1.500.000 gestort vanaf zijn privébankrekening op een derdenrekening van de notaris. Op 21 januari 2013 is eenzelfde bedrag onder de vermelding “Agiostorting inzake oprichting” vanaf genoemde derdenrekening gestort op de bankrekening van [A BV] . In de oprichtingsakte van [A BV] is geen vermelding met betrekking tot een agiostorting opgenomen. Belanghebbenden hebben verklaard dat het bedrag van de agiostorting door [A BV] is gebruikt voor de aankoop van grond, toeslagrechten, machines en inventaris en als werkkapitaal.
Landbouwgrond
Erflater verpachtte landbouwgrond gedurende de jaren 2010, 2011 en 2012. Met betrekking tot 2012 is met de pachter van de landbouwgrond op 26 oktober 2012 met terugwerkende kracht een pachtovereenkomst gesloten. Belanghebbenden hebben verklaard dat het opstellen en laten ondertekenen van een eenjarige pachtovereenkomst voor de gebruiksperiode 2012 tot doel had dat de pachter geen aanspraak meer kon maken op een stilzwijgende verlenging van de pacht. Volgens een e‑mail van 26 november 2012 van [belanghebbende 2] aan [belanghebbende 1] is in november 2012 de pacht opgezegd.
Bij de door belanghebbenden ingediende stukken bevindt zich een balans van het (gestelde) door erflater ter beschikking gestelde vermogen over de jaren 2012 en 2013 (hierna: de TBS-balans). Met ingangsdatum 1 oktober 2012 staat daarop de landbouwgrond vermeld met een waarde van € 271.579. Op 28 december 2012 heeft erflater een schriftelijke overeenkomst gesloten met [A BV] (in oprichting) waarin onder meer is vermeld dat, in de kern, erflater tegen een huurprijs de landbouwgrond ter beschikking stelt aan [A BV] (in oprichting) voor onbepaalde tijd. Erflater heeft laatstgenoemde overeenkomst ondertekend als verhuurder en namens [A BV] (in oprichting) als huurder.
De aanslagen
Namens belanghebbenden heeft [belanghebbende 1] op 1 juli 2014 aangifte erfbelasting gedaan. In de aangifte erfbelasting hebben belanghebbenden verzocht om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: de BOR) in de zin van hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956 (hierna: de SW) over de aandelen in [A BV] en over de ter beschikking gestelde landbouwgrond.
Naar aanleiding van de aangifte heeft correspondentie plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbenden. Bij het vaststellen van de aanslagen heeft de inspecteur de toepassing van de BOR achterwege gelaten.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen terecht de toepassing van de BOR achterwege heeft gelaten. Daarbij zijn in het bijzonder de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
- -
-
Heeft de inspecteur terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 35d, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de SW?
- -
-
Is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel?
- -
-
Is sprake van fraus legis?
Belanghebbenden beantwoorden de eerste en derde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin. Niet (meer) in geschil is dat de werkzaamheden van [A BV] moeten worden aangemerkt als het drijven van een onderneming.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van elke aanslag tot een berekend naar een verkrijging van primair € 48.541 en subsidiair € 746.961.
De inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van de beroepen en subsidiair tot het buiten toepassing laten van de BOR met betrekking tot de storting van € 1.500.000 (zie 2.4).