Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1650, BRE - 16 _ 1247
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1650, BRE - 16 _ 1247
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 maart 2018
- Datum publicatie
- 30 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:1650
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:2155, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 1247
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting, vergrijpboete, art. 10a en 67f AWR, verdedigingsbeginsel, legaliteitsbeginsel
Naheffingsaanslag omzetbelasting met vergrijpboete op grond van de artikelen 10a en 67f AWR. De uitspraak op bezwaar strekt zich niet mede uit tot de naheffingsaanslag zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. Het (unierechtelijke) verdedigingsbeginsel is niet geschonden. Anders dan belanghebbende meent is er geen rechtsregel die de inspecteur verplicht belanghebbende expliciet voor inzage uit te nodigen. Belanghebbende heeft minder omzetbelasting voldaan dan de in de jaarstukken vermelde omzetbelastingschuld. Suppleties zijn volgens belanghebbende verzonden en volgens de inspecteur niet ontvangen. Terechte vergrijpboete voor het voorwaardelijk opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2011. Vernietiging van de vergrijpboete voor het niet doen van suppleties over die jaren, omdat artikel 10a AWR pas op 1 januari 2012 in werking is getreden.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/1247
uitspraak van 9 maart 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 108.056 en een vergrijpboete van € 50.000 (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.1501). Bij gelijktijdige beschikking is € 12.603 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft per e-mail van 24 december 2014 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij beschikking van 18 januari 2016 uitspraak op bezwaar gedaan.
Belanghebbende heeft daartegen bij faxbericht van 29 februari 2016, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2018 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt toegestuurd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een fiscale eenheid en is in die hoedanigheid belastingplichtige voor de omzetbelasting sinds 28 juni 2006. [A] (hierna: [A]) is directeur en enig aandeelhouder van [B BV], de moedermaatschappij van de fiscale eenheid.
De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestonden in de onderhavige periode onder meer uit de exploitatie van een aannemingsbedrijf en een installatiebedrijf.
De dagelijkse administratie werd uitgevoerd door [A]. De werkzaamheden betreffende de administratie bestonden (onder meer) uit het bijhouden van een Excel-bestand.
Belanghebbende werd in de onderhavige jaren bijgestaan door Witlox – Somers Administratie & Belastingadvies te Tilburg (hierna: Witlox). Witlox verwerkte de gegevens uit het Excel-bestand in een boekhoudprogramma, diende per tijdvak de aangifte omzetbelasting in en maakte de jaarstukken op. Witlox stelde tevens suppletieaangiften op en verstrekte deze aan [A], die vervolgens zelf zorg diende te dragen voor indiening bij de belastingdienst.
De suppletieaangiften omzetbelasting die betrekking hebben op de onderhavige periode zijn door de inspecteur niet ontvangen.
In september 2014 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013.
Tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende op de balans per 31 december 2011 een omzetbelastingschuld had vermeld van € 219.448. Tevens is in het rapport naar aanleiding van het boekenonderzoek (hierna: het controlerapport) beschreven dat met de niet-ontvangen suppleties omzetbelasting de navolgende bedragen gemoeid zijn:
“Suppletie 2005 € 4.075
Suppletie 2006 € 8.279
Suppletie 2007 € 43.904
Suppletie 2008 € 52.933
Suppletie 2009 € 44.897
Suppletie 2010 € 14.109
Suppletie 2011 € 49.050
Suppletie 2012 € 5.525 -/-”
Op 28 oktober 2014 is een conceptversie van het controlerapport aan belanghebbende toegezonden. Hierin is ook het voornemen tot het opleggen van een boete bekend gemaakt (zie hierna onder 2.10). Bij de toezending van het rapport is belanghebbende verzocht aan te geven of zij akkoord gaat met de voorgenomen naheffingsaanslag en boete en zo niet, dan wordt belanghebbende verzocht haar “bezwaren gemotiveerd kenbaar te maken”. Bij brief van 10 november 2014 heeft belanghebbende op het conceptrapport gereageerd en “bezwaar aangetekend tegen de opgenomen standpunten in het conceptrapport”. In deze brief wordt, na een uiteenzetting over de indiening van de suppletieaangiften en de bestaande betalingsproblematiek, verzocht om de boete op nihil te stellen. Het definitieve controlerapport is gedateerd 27 november 2014. In dat rapport wordt onder de slotopmerkingen melding gemaakt van de reactie van belanghebbende van 10 november 2014 en wordt daarop gereageerd in die zin dat “hierdoor niet is aangetoond dat suppletieaangiften zijn ingediend” en wordt het voornemen om een boete op te leggen gehandhaafd.
De verschuldigde omzetbelasting over de jaren 2005 tot en met 2008 kon ten tijde van het boekenonderzoek niet meer worden nageheven. De nog verschuldigde bedragen aan omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2011 vormen tezamen het bedrag van de onderhavige naheffingsaanslag.
In het controlerapport heeft de inspecteur aangekondigd dat een boete zal worden opgelegd, gebaseerd op twee afzonderlijke strafbare gedragingen, waarbij is verwezen naar artikel 67f respectievelijk artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Voor beide gedragingen heeft de inspecteur aangekondigd een vergrijpboete te zullen opleggen van 50% van de nageheven belasting, ofwel twee keer € 52.977. Om redenen van samenloop en de financiële situatie van belanghebbende heeft de inspecteur aangekondigd de boetebedragen te zullen matigen, elk naar € 25.000, dus tot een bedrag van € 50.000 in totaal.
Op de beschikking waarbij de boete aan belanghebbende is opgelegd, staat vermeld:
“Toelichting bij de boete:
U bent reeds geïnformeerd over de gronden waarop deze boete berust.
De naheffingsaanslag is gebaseerd op artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De heffingsrente is gebaseerd op de artikelen 30f, 30h en 30j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De boete is gebaseerd op artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.”
De naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente zijn in één geschrift vervat en deze is gedateerd 24 december 2014.
In reactie op het bezwaar van belanghebbende per e-mail van 24 december 2014 heeft de inspecteur op 18 januari 2016 het bezwaar betreffende de bij beschikking vastgestelde vergrijpboete, vermeld in 2.10, ongegrond verklaard. Hiertegen is het beroep gericht. In de aanhef van de uitspraak op bezwaar staat het volgende vermeld:
“Op 16 december 2014 heb ik uw bezwaarschrift tegen de beschikking
vergrijpboete zoals vastgesteld bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het
tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 ontvangen. De
naheffingsaanslag en boetebeschikking hebben als dagtekening 24 december
2014 met aanslagnummer [aanslagnummer].F011501.
Bij deze beschikking is een vergrijpboete vastgesteld van € 25.000 op basis van
artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en een
vergrijpboete van € 25.000 op basis van artikel 10a AWR.”
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Stelt de inspecteur zich in beroep terecht op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar waartegen het beroep van belanghebbende zich richt, uitsluitend betrekking heeft op de boetebeschikking?
2. Is sprake van schending van de Europeesrechtelijke en/of nationaalrechtelijke beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder:
a. Schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel?
b. Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het beginsel van ‘fair play’?
3. Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
4. Is de beschikking heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
5. Is terecht en tot het juiste bedrag een boete opgelegd? Meer in het bijzonder is in geschil:
a. Is sprake van opzet of grove schuld als bedoeld in artikel 67f van de AWR?
b. Heeft de inspecteur terecht de boete mede gegrond op artikel 10a van de AWR?
c. Is de boete passend en geboden?
d. Is sprake van overschrijding van de redelijke termijn?
6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken geacht worden te zijn overgelegd en dat zij niet langer een beroep doet op het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente.
De inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente en tot ongegrondverklaring van het beroep betreffende de boetebeschikking.