Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2155, 18/00203 en 18/00204
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2155, 18/00203 en 18/00204
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 juni 2019
- Datum publicatie
- 21 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:2155
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:1650, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:704
- Zaaknummer
- 18/00203 en 18/00204
Inhoudsindicatie
In het controlerapport wordt aangekondigd een boete op te leggen op grond van artikel 67f AWR en artikel 10 AWR. Op het aanslagbiljet wordt als boetegrondslag alleen vermeld artikel 67f AWR. Belanghebbende moet duidelijk zijn welke overtreding van welk voorschrift haar verweten wordt. Nu er een discrepantie is tussen het controlerapport en het aanslagbiljet mag belanghebbende aannemen dat haar overtreding van artikel 10 AWR niet meer wordt verweten. De Inspecteur heeft niet onderzocht waarom belasting niet op aangifte is voldaan, zodat opzet of grove schuld niet is bewezen. Artikel 67f-boete vervalt. Dat belanghebbende niet heeft gesuppleerd is niet van belang, omdat voor artikel 67f AWR alleen de gedragingen ten tijde van het doen van aangifte van belang is en niet hetgeen belanghebbende daarna heeft gedaan of nagelaten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00203 en 18/00204
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het (incidenteel) hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 maart 2018, nummer BRE 16/1247, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te vermelden naheffingsaanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.1501 over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 108.056, alsmede bij beschikking een boete van € 50.000. Tevens is bij beschikking heffingsrente ten bedrage van € 12.603 in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk verklaard, het beroep betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot € 21.250, de Inspecteur en de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 700 respectievelijk € 800, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.002 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan haar vergoedt.
De Inspecteur heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 18/00203. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft omtrent het incidentele hoger beroep zijn zienswijze ingebracht.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank eveneens hoger beroep ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 18/00204. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 maart 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, tot hun bijstand vergezeld van [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende heeft op de zitting pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft op de zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, stukken overgelegd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende was in de onderhavige periode een fiscale eenheid en in die hoedanigheid belastingplichtige voor de omzetbelasting. De heer [B] (hierna: de heer [B] ) is directeur-enigaandeelhouder van [C BV] , de moedermaatschappij van de tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen. De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestonden in de onderhavige periode onder meer uit de exploitatie van een aannemingsbedrijf en een installatiebedrijf.
De dagelijkse administratie werd uitgevoerd door de heer [B] . De werkzaamheden betreffende de administratie bestonden (onder meer) uit het bijhouden van een Excel-bestand.
Belanghebbende werd in de onderhavige jaren bijgestaan door [D] te [plaats] (hierna: [D] ). [D] diende met gebruikmaking van in elk geval de gegevens in het Excel-bestand per tijdvak de aangifte omzetbelasting in. Daarnaast verwerkte [D] de administratie in een boekhoudprogramma, maakte de jaarstukken op en stelde suppleties omzetbelasting op ter zake van de verschillen tussen de verschuldigde omzetbelasting op basis van het excel-bestand en de jaarstukken. [D] verstrekte deze suppleties tijdens bespreking van de jaarstukken aan de heer [B] , die vervolgens zelf zorg diende te dragen voor indiening daarvan bij de Belastingdienst.
Belanghebbende heeft uitdraaien van de suppleties en de begeleidende brieven daarbij aan de Inspecteur overgelegd. Verder heeft belanghebbende de begeleidende brieven op USB-stick aan de Inspecteur overgelegd. De suppleties voor de onderhavige periode zijn door de Belastingdienst niet ontvangen. Ter zake daarvan zijn evenmin bedragen betaald.
In september 2014 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Van de bevindingen van het onderzoek heeft de Inspecteur een controlerapport opgemaakt. Daarin is vermeld dat de Inspecteur tijdens het boekenonderzoek heeft geconstateerd dat belanghebbende op de balans per 31 december 2011 een omzetbelastingschuld had vermeld van € 219.448. Verder is vermeld dat met de niet-ontvangen suppleties omzetbelasting de navolgende bedragen gemoeid zijn:
“Suppletie 2005 |
€ 4.075 |
Suppletie 2006 |
€ 8.279 |
Suppletie 2007 |
€ 43.904 |
Suppletie 2008 |
€ 52.933 |
Suppletie 2009 |
€ 44.897 |
Suppletie 2010 |
€ 14.109 |
Suppletie 2011 |
€ 49.050 |
Suppletie 2012 |
€ 5.525 -/-” |
De verschuldigde omzetbelasting over de jaren 2005 tot en met 2008 kon ten tijde van het boekenonderzoek niet meer worden nageheven. In het controlerapport is het voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een naheffingsaanslag tot het bedrag van de niet-betaalde omzetbelastingschuld over de jaren 2009 tot en met 2011. Het betreft in totaal een bedrag van € 108.056.
Tevens is daarbij aangekondigd dat boetes zullen worden opgelegd, gebaseerd op twee afzonderlijke strafbare gedragingen, waarbij is verwezen naar artikel 67f respectievelijk artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Voor beide gedragingen heeft de Inspecteur aangekondigd een vergrijpboete te zullen opleggen van 50% van de nageheven belasting, ofwel twee keer € 52.977. Om redenen van samenloop en de financiële situatie van belanghebbende heeft de Inspecteur aangekondigd de boetebedragen te zullen matigen, elk naar € 25.000, dus tot een bedrag van € 50.000 in totaal.
Met dagtekening 24 december 2014 is de naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 108.056 aan belasting, een boete opgelegd van € 50.000 en heffingsrente in rekening gebracht van € 12.603. Op het aanslagbiljet staat het volgende vermeld:
“Toelichting bij de boete:
U bent reeds geïnformeerd over de gronden waarop deze boete berust.
(…) De boete is gebaseerd op artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of terecht en tot het juiste bedrag (een) boete(s) is (zijn) opgelegd. Meer in het bijzonder zijn de volgende vragen in geschil:
I. Kan een boete worden opgelegd aan een fiscale eenheid omzetbelasting, nu de fiscale eenheid natuurlijke persoon noch rechtspersoon is en evenmin een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een maatschap, een rederij of een doelvermogen als bedoeld in artikel 5:1, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht?
II. Is er een boete opgelegd op grond van artikel 10a van de AWR?
III. Indien vraag II bevestigend wordt beantwoord: is de boete op grond van artikel 10a van de AWR terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
IV. Is de boete op grond van artikel 67f van de AWR terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, en hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de boetebeschikking betreft en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de boetebeschikking betreft, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking en tot vermindering van de boetebeschikking in ieder geval vanwege overschrijding van de redelijke termijn.