Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-06-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3756, BRE - 17 _ 6 t/m 17_10

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-06-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3756, BRE - 17 _ 6 t/m 17_10

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 juni 2018
Datum publicatie
4 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:3756
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 6 t/m 17_10
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:42, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

N.a.v. een opsporingsonderzoek is door de recherche een kasopstelling gemaakt. Het saldo van de kasopstelling is door de inspecteur aangemerkt als niet-aangegeven belastbaar inkomen uit overige werkzaamheden. Naar aanleiding hiervan zijn de onderhavige (navorderings)aanslagen opgelegd.

De rechtbank acht de stelling van de inspecteur geloofwaardig dat alle 8:42-stukken zijn overgelegd. Wel is aanleiding voor de toekenning van een hogere proceskostenvergoeding, vanwege het late indienen van die stukken. De methode van de kasopstelling is weliswaar enigszins ruw, maar wel geschikt om aannemelijk te maken dat er niet-aangegeven inkomsten uit werkzaamheden zijn. De conversie van de aanslagen 2010 en 2011 in navorderingsaanslagen voldoet aan de vereisten van art. 16 AWR. De navorderingsaanslag over 2010 wordt verminderd omdat belanghebbende één van de bedragen uit de kasopstelling 2010 voldoende gemotiveerd heeft betwist. Verder worden de vergrijpboeten verminderd vanwege een onjuiste grondslag en/of undue delay. Rekening houdend met het door belanghebbende verleende uitstel aan de inspecteur is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van uitspraak.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/6 tot en met 17/10

uitspraak van 26 juni 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

gemachtigde: mr. S.F. van Immerseel (De Bont Advocaten)

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de hieronder genoemde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en verzuimboete en/of vergrijpboeten opgelegd. Gelijktijdig zijn aan belanghebbende beschikkingen heffingsrente (tot en met het jaar 2011) dan wel belastingrente (vanaf het jaar 2012) afgegeven.

Zaaknr.

Aanslag en belastingjaar

Aanslagnr.

Belastbaar inkomen (box 1)

Verzuim-boete

Vergrijp-boete

Rente

17/6

Navorderingsaanslag IB/PVV 2009

[aanslagnummer].H.97

€ 69.910

-

-

€ 4.038

17/7

Aanslag IB/PVV 2010

[aanslagnummer].H.06

€ 42.260

-

€ 6.353

€ 1.776

17/8

Aanslag IB/PVV 2011

[aanslagnummer].H.16.01

€ 113.835

-

€ 24.227

€ 5.471

17/9

Aanslag IB/PVV 2012

[aanslagnummer].H.26.01

€ 67.430

€ 226

€ 12.076

€ 1.879

17/10

Aanslag IB/PVV 2013

[aanslagnummer].H.36.01

€ 47.995

-

€ 23.998

€ 1.237

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de jaren 2010 en 2011 verminderd tot respectievelijk € 28.510 en € 109.185. Daarbij is steeds de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en zijn de vergrijpboeten vernietigd. In verband met de gegronde bezwaren is aan belanghebbende voor elk van beide jaren een kostenvergoeding toegekend van € 246.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur voor de jaren 2009, 2012 en 2013 de (navorderings)aanslagen IB/PVV, de vergrijpboeten en de beschikkingen heffings- dan wel belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij faxbericht van 2 januari 2017, ingekomen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld en dit beroepschrift aangevuld bij brief van 3 maart 2017. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft bij een op 19 januari 2018 ter griffie ingekomen brief nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.6.

Een eerste onderzoek ter zitting voor de enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018 te Breda. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting de zitting geschorst en het vooronderzoek heropend. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, dat op 14 februari 2018 aan partijen is verzonden.

1.7.

Met dagtekening 14 februari 2018 heeft de rechtbank een vragenbrief aan de inspecteur verzonden. De inspecteur heeft bij brief van 15 maart 2018 hierop geantwoord en daarbij nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende, waarbij belanghebbende door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. Bij brief van 26 april 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende van die gelegenheid gebruik gemaakt. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.8.

Een tweede onderzoek ter zitting, nu voor de meervoudige kamer van de rechtbank, heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Op 31 augustus 2011 zijn bij een doorzoeking van de woning van belanghebbende onder meer contante geldbedragen van in totaal € 16.000, een vuurwapen, munitie en plastic zakken met resten van henneptoppen aangetroffen.

2.2.

Tijdens een controle op 1 april 2014 is belanghebbende door de politie staande gehouden op de [adres] te Eindhoven. Belanghebbende was op dat moment de bestuurder van een personenauto van het merk Mercedes met kenteken [kenteken 1]. In de auto zijn onder meer een schietvest, contant geld voor een bedrag van € 28.000, gripzakjes met henneptoppen en een plastic zak met hennepplantenresten aangetroffen. Belanghebbende is aangehouden op verdenking van witwassen en overtreding van de Opiumwet. De recherche is een opsporingsonderzoek gestart.

2.3.

Bij brief van 30 juli 2014 heeft de inspecteur op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) de Officier van Justitie verzocht om (inzage in) de voor de fiscale doeleinden relevante onderzoeksgegevens uit het strafrechtelijk onderzoek. In oktober en november 2014 hebben controleambtenaren van de Belastingdienst bij de recherche inzage gekregen in stukken uit het strafrechtelijk onderzoek, waaronder bankafschriften en een door de recherche opgestelde (concept-)kasopstelling.

2.4.

Op 24 oktober 2014 heeft de inspecteur informatiebiljetten aan belanghebbende verzonden over de jaren 2009 tot en met 2011 en belanghebbende daarnaast uitgenodigd om aangiften in te dienen over de jaren 2012 en 2013. Belanghebbende heeft op 17 november 2014 informatie over de jaren 2009 tot en met 2011 verstrekt en aangiften over 2012 en 2013 ingediend. Daarbij heeft hij aangegeven dat zijn inkomen voor elk van de jaren 2009 tot en met 2013 nihil was.

2.5.

Bij brief van 19 november 2014 heeft de inspecteur het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 aangekondigd. Deze is met dagtekening 20 december 2014 aan belanghebbende opgelegd. Op 6 januari 2015 heeft belanghebbende hiertegen een bezwaarschrift ingediend.

2.6.

Bij brief van 24 november 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat een fiscaal boekenonderzoek zal worden ingesteld. Dit boekenonderzoek is aangevangen op 6 januari 2015. Op 12 februari 2015 hebben de inspecteur en de toenmalige gemachtigde telefonisch afgesproken dat de bezwaarbehandeling zal worden uitgesteld tot het boekenonderzoek is afgerond.

2.7.

Bij brief van 2 november 2015 heeft de inspecteur het opleggen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2012, met vergrijpboeten aangekondigd. Met dagtekening 26 november 2015 zijn deze aanslagen en vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd.

2.8.

Door de recherche is met dagtekening 14 januari 2016 een “Proces-verbaal witwasonderzoek [A]” (hierna: het proces-verbaal witwasonderzoek) opgesteld. Dit proces-verbaal is inclusief bijlagen aan de inspecteur ter beschikking gesteld.

2.9.

Bij brief van 21 januari 2016 is een controlerapport van het boekenonderzoek met dagtekening 21 januari 2016 aan belanghebbende verzonden. In het controlerapport zijn ook (onder meer) de aanslag IB/PVV en de vergrijpboete voor het jaar 2013 aangekondigd. Deze zijn met dagtekening 6 mei 2016 aan belanghebbende opgelegd.

2.10.

Bij het in 2.9 genoemde controlerapport is een kasopstelling gevoegd. In de kasopstelling zijn voor elk van de jaren 2009 tot en met 2013 de contante stortingen op bankrekeningen van belanghebbende, de contant bij belanghebbende aangetroffen bedragen en de (bekende) contante aankopen bij elkaar opgeteld. Daarop zijn de contante opnamen in de betreffende jaren en de contante stortingen waar belanghebbende een toereikende verklaring voor had, in mindering gebracht.

2.11.

Bij brief van 4 maart 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 heeft geconverteerd in navorderingsaanslagen. Bij brief van 19 mei 2016 is door de inspecteur aangekondigd dat vanwege die conversie de vergrijpboeten voor 2010 en 2011 zullen worden vernietigd.

2.12.

Het saldo van de kasopstelling (zie 2.10) en het belastbaar inkomen uit werk en woning, zoals dat na de uitspraak op bezwaar in aanmerking is genomen, is per jaar als volgt:

Jaar

Saldo kasopstelling

Belastbaar inkomen box 1 na uitspraak op bezwaar

2009

€ 123.960

€ 69.910

2010

€ 30.760

€ 28.510

2011

€ 113.835

€ 109.185

2012

€ 67.430

€ 67.430

2013

€ 47.995

€ 47.995

3 Geschil

3.1.

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

  1. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb (hierna: de 8:42-stukken) ingediend?

  2. Heeft de inspecteur onzorgvuldig gehandeld in de aanslag- dan wel beroepsfase?

  3. Voldoet de conversie van de aanslagen in de navorderingsaanslagen (zie 2.11) aan de vereisten van artikel 16 van de AWR?

  4. Zijn de (navorderings)aanslagen niet tot te hoge bedragen vastgesteld?

  5. Zijn de vergrijpboeten voor 2012 en 2013 terecht aan belanghebbende opgelegd en niet tot te hoge bedragen vastgesteld?

  6. Heeft belanghebbende recht op een immateriële-schadevergoeding?

  7. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de integrale proceskosten?

Ter zitting van 30 januari 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd verklaard dat de verzuimboete voor het jaar 2012 niet in geschil is. Verder is niet in geschil dat de in 2.3 vermelde verzendingen van informatiebiljetten niet zijn aan te merken als uitnodigingen tot het doen van aangifte.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de vragen 1, 3, 4 en 5 ontkennend en de overige vragen bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 en vermindering van de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2009, 2012 en 2013.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing