Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3963, AWB - 17 _ 228PJ

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3963, AWB - 17 _ 228PJ

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 juli 2018
Datum publicatie
13 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:3963
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 228PJ
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 34, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 18, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27ga

Inhoudsindicatie

De rechtbank Zeeland-West-Brabant legt prejudiciële vragen voor aan de Hoge Raad over de naheffingsregeling van artikel 34 Wet MRB ter zake van het gebruik van de weg in Nederland met een buitenlands gekentekende auto waarvoor de mrb niet is betaald. Na wijziging bij Belastingplan 2014 wijkt deze regeling af van andere vergelijkbare naheffingsregelingen wat betreft de periode waarover het na te heffen bedrag wordt berekend. De rechtbank vraagt zich af of hier sprake is van indirecte discriminatie naar nationaliteit, en zo ja of deze discriminatie gerechtvaardigd is. Voor het geval geen sprake is van een verboden indirecte discriminatie naar nationaliteit, stelt de rechtbank vragen over de (tegen)bewijslastverdeling. Ook stelt de rechtbank aan de orde of bij de beoordeling of de verzuimboete passend en geboden is rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de grondslag van de boete is komen vast te staan met (niet-weerlegde) wettelijke bewijsvermoedens.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/228

beslissing van 9 juli 2018

Beslissing als bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 2a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna ook: mrb) opgelegd en bij gelijktijdige beschikking een verzuimboete (aanslagnummer [aanslagnummer].Y.3.90001).

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 december 2016 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 januari 2017, ontvangen bij de rechtbank op 13 januari 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. Belanghebbende heeft het beroepschrift bij faxbericht van 10 februari 2017 gemotiveerd.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De rechtbank heeft partijen bij brieven van 6 maart 2018 op de hoogte gebracht van een aantal mogelijke bespreekpunten ter zitting. Zij heeft partijen daarbij in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk voorafgaand aan de zitting en/of ter zitting te reageren. De inhoud van deze brief is, voor zover van belang, opgenomen als bijlage 1 bij deze beslissing.

1.6.

Bij brief van 13 maart 2018 heeft de inspecteur op de in 1.5 vermelde brief gereageerd. De inhoud van deze brief is, voor zover van belang, opgenomen als bijlage 2 bij deze beslissing.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2018 in Eindhoven voor een enkelvoudige kamer. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal is op 12 juni 2018 aan partijen verzonden.

1.8.

De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gevonden het vooronderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer. Partijen zijn hierover bij brieven van 27 maart 2018 geïnformeerd. Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

1.9.

De rechtbank heeft partijen bij brief van 12 juni 2018 in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over haar voornemen om op grond van artikel 27ga van de AWR prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen en over de inhoud van de voor te leggen vragen. Daarbij heeft de rechtbank – om partijen inzicht te geven in de gedachtegang van de rechtbank – de conceptversie van deze beslissing (inclusief overwegingen) bijgevoegd.

1.10.

De inspecteur heeft bij brief van 26 juni 2018 op het in 1.9 genoemde voornemen van de rechtbank gereageerd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende staat vanaf 11 juli 2013 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, inmiddels aangeduid als basisregistratie personen (hierna: BRP), met een woonadres in Nederland.

2.2.

Op 25 mei 2016 is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder met een personenauto, van het merk en type Ford Focus, met Pools kenteken [kenteken], (hierna: de auto) gebruik van de Nederlandse openbare weg (hierna ook: de weg of de openbare weg) heeft gemaakt. De auto is van de neef van belanghebbendes partner (hierna: de neef).

2.3.

Naar aanleiding van voormelde constatering heeft de inspecteur met dagtekening 16 november 2016 aan belanghebbende op grond van artikel 34 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) de bestreden naheffingsaanslag opgelegd van € 3.553. Het nageheven bedrag is berekend over de periode 11 juli 2013 tot en met 24 mei 2016. Gelijktijdig heeft de inspecteur de bestreden verzuimboete van € 3.553 (100%) opgelegd.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting. Voor zover de standpunten betrekking hebben op de kwestie waarover de rechtbank prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorlegt, wordt – gelet op artikel 27ga, derde lid, van de AWR – de kern ervan weergegeven in onderdeel 4.7 van deze beslissing. Verder verwijst de rechtbank naar onderdeel 5.52 en verder van deze beslissing.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Voorlopige beoordeling van het geschil

5 Motivering prejudiciële vragen

6 Beslissing