Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:5793, AWB - 17 _ 4177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:5793, AWB - 17 _ 4177

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 oktober 2018
Datum publicatie
14 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:5793
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4177
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.33

Inhoudsindicatie

Artikel 6.33 Wet IB 2001, giftenaftrek

Giften zijn bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen tegenprestatie tegenover staat. De rechtbank is van oordeel dat bij het betalen van uit de wet voortvloeiende belastingen en heffingen van overheidsorganen geen sprake is van een bevoordeling uit vrijgevigheid. Uit de wetsgeschiedenis is voorts af te leiden dat de wetgever met de term “verplichte bijdragen” niet het oog heeft gehad op uit de wet voortvloeiende belastingschulden en heffingen van lagere overheidsorganen. Naar het oordeel van de rechtbank dient in dit geval de uit de parlementaire geschiedenis af te leiden bedoeling van de wetgever voorrang te hebben op de door belanghebbende bepleite grammaticale interpretatie. Die interpretatie zou te zeer indruisen tegen hetgeen de wetgever met de wettelijke bepaling heeft beoogd. Reeds om die reden kan geen sprake zijn van een gift.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/4177

uitspraak van 9 oktober 2018

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 april 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.006 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 476 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.56.01), alsmede de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 7.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] alsmede [Persoon A] tot bijstand. Namens de inspecteur is verschenen [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 een bedrag van € 19.019 als giften in aftrek gebracht. Dit bedrag bestaat voor € 60 uit een gift aan KWF Kankerbestrijding en voor verder uit betaalde belastingen en overige heffingen.

2.2.

De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag de giftenaftrek gecorrigeerd naar nihil. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

2.3.

Belanghebbende heeft zich in de beroepsfase nader op het standpunt gesteld dat de giften € 21.239 bedragen, te weten € 17.775 aan periodieke giften en € 3.464 aan overige giften. Het bedrag van € 17.775 bestaat uit periodiek te betalen belastingen en heffingen van lagere overheidsorganen. Het bedrag van € 3.464 bestaat uit betaalde omzetbelasting en voor een bedrag van € 60 uit de gift aan KWF Kankerbestrijding.

2.4.

In geschil is of de betaalde belastingen en overige heffingen mogen worden aangemerkt als aftrekbare giften.

2.5.

Op grond van artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Giften zijn ingevolge artikel 6.34 en 6.35 van de Wet IB 2001 aftrekbaar indien ze, voor zover hier van belang, worden voldaan aan instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onder b, van de Wet IB 2001 (hierna: ANBI’s).

2.6.

Belanghebbende stelt dat de door hem gedane betalingen aan de Belastingdienst en lagere overheidsorganen als gift aftrekbaar zijn omdat ze voldoen aan de hierboven vermelde omschrijving en omdat de Belastingdienst en de lagere overheidsorganen ANBI’s vormen. Dit laatste wordt door de inspecteur niet betwist.

2.7.

De rechtbank stelt voorop dat bij het betalen van uit de wet voortvloeiende belastingen en heffingen van overheidsorganen geen sprake is van een bevoordeling uit vrijgevigheid. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de voorganger van artikel 6.33, eerste lid, letter a, van de Wet IB 2001 – artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 - (Kamerstukken II 1989-1990, 21 335, nr. 3, blz. 2-3) is voorts af te leiden dat de wetgever met de term “verplichte bijdragen” niet het oog heeft gehad op uit de wet voortvloeiende belastingschulden en heffingen van lagere overheidsorganen (zie Hof Arnhem-Leeuwarden, nr. 14/00144, ECLI:NL:GHARL:2015:4788). Naar het oordeel van de rechtbank dient in dit geval de uit de parlementaire geschiedenis af te leiden bedoeling van de wetgever voorrang te hebben op de door belanghebbende bepleite grammaticale interpretatie. Die interpretatie zou te zeer indruisen tegen hetgeen de wetgever met de wettelijke bepaling heeft beoogd. Reeds daarom heeft belanghebbende geen recht op giftenaftrek in de door hem voorgestane zin.

2.8.

Nu van een gift reeds geen sprake kan zijn komt de rechtbank aan de overige stellingen van belanghebbende ten aanzien van de vereisten voor een (periodieke) gift niet toe.

2.9.

Tussen partijen is in de beroepsfase niet (meer) in geschil dat de gift van € 60 aan KWF Kankerbestrijding een niet-periodieke aftrekbare gift vormt. In artikel 6.39, lid 1, van de Wet IB 2001 is bepaald dat dergelijke giften slechts in aanmerking worden genomen voor zover ze € 60 te boven gaan. Dat betekent dat ook ter zake van de gift aan KWF Kankerberstrijding geen recht bestaat op aftrek.

2.10.

Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

2.11.

Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast.

2.12.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.13.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 9 oktober 2018 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.