Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:5959, BRE - 17 _ 6139
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:5959, BRE - 17 _ 6139
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2018
- Datum publicatie
- 19 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:5959
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:3090, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 6139
Inhoudsindicatie
BRE 17/6139 tot en met 17/6143, 18/2133 tot en met 18/2136 en 18/5053 tot en met 18/5056
Artikel 27e AWR, bron van inkomen, vergrijpboeten.
De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet-aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald in de onderhavige jaren. Aannemelijk is dat sprake is van ‘negatieve kassen’ bij belanghebbende. Deze negatieve kassen baseert de inspecteur op het saldo van geconstateerde contante stortingen en contante opnamen, alsmede op geconstateerde contante uitgaven en veronderstelde contante uitgaven op basis van onder meer Nibud-normen. De rechtbank is van oordeel dat deze methode op zichzelf geschikt is om te bepalen of sprake is van een ‘negatieve kas’. Het verweer van belanghebbende is onvoldoende. Voor een groot deel van de verklaringen van belanghebbende geldt dat als de desbetreffende verklaring afzonderlijk – op zichzelf, los van de overige verklaringen – wordt bezien, gezegd kan worden dat sprake is van een verklaring die plausibel zou kunnen zijn. Echter, een complexbenadering is op zijn plaats. Als de verklaringen in zijn geheel en in onderlinge samenhang worden bezien zijn er te veel bedenkingen en leggen zij dus onvoldoende gewicht in de schaal ten opzichte van wat de inspecteur heeft aangevoerd. Aannemelijk is gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan in elk van de jaren. De schatting is redelijk en belanghebbende is niet geslaagd in de verzwaarde bewijslast. Met betrekking tot de vergrijpboeten ziet de rechtbank aanleiding voor matiging gezien de omkering van de bewijslast en de persoonlijke, financiële omstandigheden van belanghebbende. Daarbij zijn de onderhavige bestreden belastingschulden meegewogen.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/6139 tot en met 17/6143, 18/2133 tot en met 18/2136 en 18/5053 tot en met 18/5056 (hierna in de koptekst aangeduid als: BRE 17/6139 e.a.)
uitspraak van 19 oktober 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats blh] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2016 (navorderings-/voorlopige/definitieve) aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen vergrijpboeten opgelegd en heffings-/belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft verzocht om herziening van de voorlopige aanslagen en bezwaar gemaakt tegen de overige in 1.1 bedoelde aanslagen.
De zaken betreffen rechtstreekse beroepen in verband met toepassing van artikel 7:1a van de Awb (zaaknummers BRE 17/6139 tot en met 17/6143 en 18/5053 tot en met 18/5056) en beroepen tegen uitspraken op bezwaar (zaaknummers BRE 17/6139 tot en met 17/6143). Ter zake van deze (rechtstreekse) beroepen heeft de griffier van belanghebbende griffierechten geheven van, in totaal, € 92 (tweemaal € 46).
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2018 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Bij brief van 28 augustus 2018 heeft de rechtbank de aangekondigde uitspraaktermijn verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is geboren in Indonesië en woonde in de jaren 2010 tot en met 2016 (hierna: de onderhavige jaren) in Nederland. Hij is gehuwd met [naam echtgenote] (hierna: de echtgenote) en samen hebben zij twee kinderen die gedurende de onderhavige jaren meerderjarig waren en deel uitmaakten van het huishouden van belanghebbende (hierna: de kinderen).
Belanghebbende en de echtgenote waren in de onderhavige jaren beiden in dienstbetrekking werkzaam bij de [gemeente x] . Ook de kinderen hebben in de onderhavige jaren inkomsten gegenereerd. Verder hebben belanghebbende en de echtgenote diverse auto’s, motoren en caravans op hun naam (gehad), zijn zij eigenaar van een woning in Hongarije en hebben zij de beschikking over een flexibel krediet en over de saldi van diverse Nederlandse en Hongaarse bankrekeningen (hierna: de bankrekeningen van belanghebbende of de eigen bankrekeningen).
Over ieder van de onderhavige jaren is belanghebbende uitgenodigd om een aangifte IB/PVV en Zvw in te dienen. Belanghebbende heeft over de diverse jaren steeds, tijdig, een aangifte IB/PVV en Zvw ingediend.
Naar aanleiding van signalen over de levensstijl van belanghebbende en zijn gezin heeft de inspecteur een onderzoek bij belanghebbende ingesteld. Dit onderzoek is met name gericht geweest op de contante stortingen die belanghebbende heeft gedaan op de diverse eigen bankrekeningen en op de bankrekeningen van de kinderen. Naar aanleiding van de bevindingen van dat onderzoek heeft de inspecteur met dagtekening 14 november 2015 navorderingsaanslagen IB/PVV inclusief vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd over de jaren 2010 tot en met 2013 (hierna: de eerste serie navorderingsaanslagen) en met dagtekening 20 november 2015 de definitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2014, eveneens met vergrijpboete, aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar en beroep ingesteld tegen voormelde (navorderings-)aanslagen. Bij uitspraken van 4 oktober 2017 heeft deze rechtbank de eerste serie navorderingsaanslagen vernietigd en de aanslag IB/PVV over het jaar 2014 verminderd, kort gezegd omdat er geen grond is voor de correcties bij gebrek aan ingediende processtukken door de inspecteur.
Op 19 mei 2015 heeft de inspecteur de zaak van belanghebbende aangemeld bij het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Limburg (RIEC). Tegen belanghebbende liep reeds een strafrechtelijk onderzoek. In het kader van de verdenking dat belanghebbende en de echtgenote zich schuldig hebben gemaakt aan ‘gewoontewitwassen en/of opzettelijk witwassen van voorwerpen/gelden’ heeft de politie met dagtekening [datum ] 2016 een rapport opgesteld, met de titel ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstellen ex artikel 36e, 3e lid, Wetboek van strafrecht’ (hierna: het EKO rapport van [datum ] 2016). In dit rapport is het door belanghebbende behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2016 berekend op € 192.917,43 (Bijlage 54 van het verweerschrift, p. 443 van het proces-verbaal). Daarbij is een analyse gemaakt van de gedane contante bankstortingen, uitgaven voor de (aanschaf van) auto’s, (motor)fietsen en een haardfornuis, de kosten voor de verbouwing van de woning in Hongarije en de kosten van levensonderhoud volgens de normen van het Nibud, waarbij rekening is gehouden met de feitelijk gedane uitgaven en de veronderstelde uitgaven voor levensonderhoud.
De inspecteur heeft op basis van het EKO rapport van [datum ] 2016 en de overige hem ter beschikking staande informatie becijferd dat belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2016 de volgende uitgaven en stortingen heeft gedaan:
Jaar |
Uitgaven |
Stortingen eigen rekening |
Stortingen kinderen |
Totaal |
2010 |
€ 22.274,50 |
€ 10.300,00 |
€ 3.200,00 |
€ 35.774,50 |
2011 |
€ 10.775,42 |
€ 13.683,00 |
€ 2.891,70 |
€ 27.350,12 |
2012 |
€ 12.127,78 |
€ 6.417,00 |
€ 3.099,00 |
€ 21.643,78 |
2013 |
€ 56.604,94 |
€ 21.750,00 |
€ 7.504,79 |
€ 85.859,73 |
2014 |
€ 13.412,87 |
€ 3.600,00 |
€ 2.814,04 |
€ 19.826,91 |
2015 |
€ 12.392,00 |
€ 666,00 |
€ 934,33 |
€ 13.992,33 |
2016 |
€ 6.081,75 |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
€ 6.081,75 |
Totaal |
€ 133.669,26 |
€ 56.416,00 |
€ 20.443,86 |
€ 210.529,12 |
Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 12 december 2016 aan belanghebbende de onderstaande navorderingsaanslagen IB/PVV inclusief vergrijpboeten en heffings-/belastingrente (hierna: rente) opgelegd over de jaren 2010 tot en met 2014:
Zaaknummer |
Jaar |
Aanslagnummer |
Inkomen box 1 |
Vergrijpboete |
Rente |
17/6139 |
2010 |
[Nummer] |
€ 66.499 |
€ 6.024 |
€ 2.373 |
17/6140 |
2011 |
[Nummer] |
€ 61.066 |
€ 3.164 |
€ 1.076 |
17/6141 |
2012 |
[Nummer] |
€ 56.564 |
€ 3.255 |
€ 871 |
17/6142 |
2013 |
[Nummer] |
€ 121.736 |
€ 16.838 |
€ 3.412 |
17/6143 |
2014 |
[Nummer] |
€ 56.390 |
€ 4.005 |
€ 491 |
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslagen. De op de jaren 2010 tot en met 2013 betrekking hebbende navorderingsaanslagen worden hierna aangeduid als de tweede serie navorderingsaanslagen. Met betrekking tot de jaren 2013 en 2014 bestaat het verzamelinkomen dat is vastgesteld bij de hierboven in de tabel genoemde navorderingsaanslagen, naast het belastbare inkomen uit werk en woning (kortweg: Inkomen box 1) nog uit het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (kortweg: Inkomen box 3) zoals reeds vastgesteld bij de aanslagen over die jaren en gehandhaafd bij de eerste navorderingsaanslag over 2013.
De inspecteur heeft de in 2.7 vermelde bezwaren op 27 juli 2017 afgewezen, met uitzondering van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014. Over dat jaar heeft de inspecteur het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verminderd met € 578. De inspecteur heeft geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase aan belanghebbende toegekend.
Met dagtekening [datum ] 2017 heeft de politie het EKO rapport van [datum ] 2016 gecorrigeerd en een nieuwe versie uitgebracht (hierna: het EKO rapport van [datum ] 2017). Dit vanwege geconstateerde onvolkomenheden in de door de ING Bank in eerste instantie aangeleverde gegevens. Uit de gecorrigeerde kasopstelling blijkt een wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2016 van € 189.917,11 (p. 23 van Bijlage 55 bij het verweerschrift).
De inspecteur heeft met dagtekening 12 december 2016 ook de onderstaande voorlopige aanslagen IB/PVV en Zvw aan belanghebbende opgelegd over de jaren 2015 en 2016:
Zaaknummer |
Jaar |
Soort |
Aanslagnummer |
Inkomen box 1 / Toegepast bijdrage-inkomen |
18/2133 |
2015 |
IB/PVV |
[Nummer] |
€ 53.859 |
18/2135 |
2015 |
Zvw |
[Nummer] |
€ 9.936 |
18/2134 |
2016 |
IB/PVV |
[Nummer] |
€ 44.093 |
18/2136 |
2016 |
Zvw |
[Nummer] |
€ 6.056 |
Bij brief van 19 december 2016 heeft belanghebbende ter zake van deze voorlopige aanslagen herzieningsverzoeken ingediend. Voor het jaar 2015 heeft de inspecteur de verzoeken met dagtekening 27 juli 2017 in zoverre gehonoreerd dat het belastbare inkomen uit werk en woning (hierna: box 1) en het bijdrage-inkomen Zvw zijn verminderd met € 1.705. Voor het jaar 2016 heeft de inspecteur de verzoeken ook met dagtekening 27 juli 2017 afgewezen. Belanghebbende heeft voor beide jaren rechtstreeks beroep ingesteld. De inspecteur heeft ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase (artikel 7:1a van de Awb, prorogatie).
Met dagtekening 5 april 2018 (met betrekking tot 2015) en 9 mei 2018 (met betrekking tot 2016) heeft de inspecteur definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd aan belanghebbende:
Zaak-nummer |
Jaar |
Soort |
Aanslagnummer |
Inkomen box 1 / Toegepast bijdrage-inkomen |
Inkomen box 3 |
Belasting-rente |
18/5053 |
2015 |
IB/PVV |
[Nummer] |
€ 52.154 |
- |
€ 71 |
18/5054 |
2015 |
Zvw |
[Nummer] |
€ 9.936 |
- |
- |
18/5055 |
2016 |
IB/PVV |
[Nummer] |
€ 49.610 |
€ 37 |
€ 86 |
18/5056 |
2016 |
Zvw |
[Nummer] |
€ 6.056 |
- |
- |
Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt. Ter zitting hebben partijen ter zake van deze bezwaren eveneens ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase. De rechtbank heeft vervolgens aan deze zaken de in de tabel genoemde zaaknummers toegekend en geen aanvullend griffierecht geheven.
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg heeft belanghebbende op 21 maart 2018 vrijgesproken van de verdenking van witwassen van chartale en contante geldbedragen.
3 Geschil
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
-
Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat belanghebbende voor de onderhavige jaren niet de ‘vereiste aangifte’ heeft gedaan?
-
(In verband met navorderingsaanslagen:) Is er sprake van een navorderingsgrond (nieuw feit dan wel kwade trouw)?
-
Zijn de belastingaanslagen niet tot te hoge bedragen vastgesteld?
-
Zijn de vergrijpboeten terecht en niet tot te hoge bedragen vastgesteld?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging dan wel vermindering van de (navorderings-/voorlopige/definitieve) aanslagen conform de ingediende aangiften.
Ter zitting heeft de inspecteur gemeld dat, anders dan bij de uitspraak op bezwaar is beslist, belanghebbende ter zake van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 wel recht heeft op een kostenvergoeding, zodat de rechtbank het beroep met zaaknummer BRE 17/6143 gegrond zal verklaren voor zover het de kostenvergoeding betreft. De inspecteur concludeert voor het overige tot ongegrondverklaring van de beroepen.