Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3090, 17/00808 tot en met 17/00812 en 18/00653 tot en met 18/00665

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3090, 17/00808 tot en met 17/00812 en 18/00653 tot en met 18/00665

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 oktober 2020
Datum publicatie
13 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:3090
Formele relaties
Zaaknummer
17/00808 tot en met 17/00812 en 18/00653 tot en met 18/00665

Inhoudsindicatie

Naar belanghebbende is (zowel door de inspecteur als strafrechtelijk) onderzoek ingesteld in verband met belanghebbendes levensstijl en meerdere stortingen van contante geldbedragen. De inspecteur heeft aan belanghebbende over meerdere jaren (navorderings)aanslagen IB/PVV en boetes opgelegd. Het hof acht hetgeen belanghebbende (en de ter zitting gehoorde getuigen) over de stortingen hebben verklaard, niet geloofwaardig. De inspecteur mocht de (navorderings)aanslagen opleggen en voor een groot deel van de jaren is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard. Het hof is ten aanzien van de meeste (navorderings)aanslagen van oordeel dat deze niet naar een hoog bedrag zijn opgelegd. Het feit dat belanghebbende in de strafzaak is vrijgesproken van witwassen, staat er niet aan in de weg dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit een onbekende bron. Het hof matigt wel de aan belanghebbende opgelegde boetes.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 17/00808 tot en met 17/00812 en 18/00653 tot en met 18/00665

Uitspraak op het hoger beroep (met de nummers 17/00808 tot en met 17/00812) van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de rechtbank) van 4 oktober 2017 (hierna: de uitspraak van de rechtbank van 4 oktober 2017), nummers BRE 16/4661 tot en met 16/4665, in het geding tussen de inspecteur en

belanghebbende,

en het hoger beroep (met de nummers 18/00653 tot en met 18/00665) van

belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 oktober 2018 (hierna: de uitspraak van de rechtbank van 19 oktober 2018), nummers BRE 17/6139 tot en met 17/6143, 18/2133 tot en met 18/2136 en 18/5053 tot en met 18/5056, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

Nummers 17/00808 tot en met 17/00812

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2010 tot en met 2013 opgelegd. Tevens is bij elke navorderingsaanslag bij beschikking heffings- en belastingrente (hierna: rente) in rekening gebracht en is bij beschikking een boete opgelegd. Hierna worden deze navorderingsaanslagen aangeduid als de eerste tranche. De inspecteur heeft ook de aanslag IB/PVV 2014 aan belanghebbende opgelegd. Tevens is bij beschikking rente in rekening gebracht en is bij beschikking een boete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.5.

De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

Nummers 18/00653 tot en met 18/00665

1.7.

De inspecteur heeft aan belanghebbende nadere navorderingsaanslagen IB/PVV over 2010 tot en met 2014 opgelegd. Deze navorderingsaanslagen worden hierna aangeduid als tweede tranche. Tevens is bij elke navorderingsaanslag bij beschikking rente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.

1.8.

De inspecteur heeft verder voorlopige aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) over 2015 en 2016 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is ook bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

Vervolgens heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw over 2015 en 2016 opgelegd. Tevens is bij de aanslag IB/PVV 2015 bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.9.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze belastingaanslagen en een verzoek om herziening ingediend met betrekking tot de voorlopige aanslagen.

1.10.

De inspecteur heeft het verzoek om herziening voor het jaar 2015 gedeeltelijk toegewezen. De inspecteur heeft het verzoek om herziening voor het jaar 2016 afgewezen. Hij heeft ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase voor deze belastingaanslagen.1

1.11.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot de navorderingsaanslagen en het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2013 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 gegrond verklaard.

1.12.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak en de belastingaanslagen genoemd in 1.10 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2014 gegrond verklaard ten aanzien van de boetebeschikkingen, het beroep tegen de aanslagen en voorlopige aanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 en 2016 ongegrond verklaard en het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2016 gegrond verklaard.

1.13.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.14.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

Gelijktijdige behandeling in hoger beroep

1.15.

De zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2020 in ’s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben laten weten dat zij niet zullen verschijnen.

Op de zitting zijn de zaken met nummers 17/00808 tot en met 17/00812 en 18/00653 tot en met 18/00665 gelijktijdig behandeld.

1.16.

Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.

1.17.

Het hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het onderzoek ter zitting op 18 juni 2020 wordt hervat.

1.18.

Op grond van artikel 8:58 Awb hebben partijen vóór de nadere zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.19.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen de echtgenote van belanghebbende, [de echtgenote] en [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Tijdens deze zitting zijn als getuigen verschenen en gehoord: [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .

1.20.

Het hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.

1.21.

Van deze zitting is ook een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden. De ondertekende getuigenverklaringen zijn gehecht aan het proces-verbaal.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenote] (hierna ook: de echtgenote). Zij hebben twee meerderjarige kinderen (hierna: de kinderen) die deel uitmaakten van het huishouden van belanghebbende en zijn echtgenote in de onderhavige jaren.

2.2.

Belanghebbende en zijn echtgenote waren in 2010 tot en met 2016 beiden in dienstbetrekking werkzaam bij de gemeente [woonplaats] . Ook de kinderen hebben in de onderhavige jaren inkomsten genoten.

2.3.

In 2006 heeft belanghebbende een woning gekocht in [plaats 1] , Hongarije. Deze woning is in de periode 2006 tot en met 2013 verbouwd.

2.4.

Over elk van de onderhavige jaren is belanghebbende uitgenodigd om aangifte IB/PVV en Zvw te doen. Belanghebbende heeft ook steeds tijdig aangifte gedaan.

Eerste tranche

2.5.1.

Naar aanleiding van signalen over de levensstijl van belanghebbende en zijn gezin, heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek is met name gericht geweest op contante stortingen die belanghebbende heeft gedaan op zijn verschillende bankrekeningen en op de bankrekeningen van zijn kinderen.

2.5.2.

Naar aanleiding van de bevindingen van dat onderzoek heeft de inspecteur de volgende belastingaanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven:

Aanslag

Belastbaar inkomen

Rente

Vergrijpboete

Navorderingsaanslag IB/PVV 2010

€ 40.601 (box 1)

€ 653

€ 2.120

Navorderingsaanslag IB/PVV 2011

€ 47.276 (box 1)

€ 744

€ 2.923

Navorderingsaanslag IB/PVV 2012

€ 41.214 (box 1)

€ 246

€ 1.358

Navorderingsaanslag IB/PVV 2013

€ 57.503 (box 1)

€ 1.145 (box 3)

€ 591

€ 5.078

Aanslag IB/PVV
2014

€ 39.462 (box 1) € 1.052 (box 3)

€ 41

€ 864

Belanghebbende heeft bezwaar en beroep ingesteld tegen deze belastingaanslagen. Bij uitspraak van 4 oktober 2017 heeft de rechtbank de navorderingsaanslagen eerste tranche vernietigd en de aanslag IB/PVV 2014 verminderd, kort gezegd omdat er geen grond is voor de correcties bij gebrek aan ingediende processtukken door de inspecteur.

Tweede tranche

2.6.

Op 19 mei 2015 heeft de inspecteur de zaak van belanghebbende aangemeld bij het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (hierna: het RIEC) Limburg. Tegen belanghebbende liep reeds een strafrechtelijk onderzoek. In het kader van de verdenking dat belanghebbende en zijn echtgenote zich schuldig hebben gemaakt aan ‘gewoontewitwassen en/of opzettelijk witwassen van voorwerpen/gelden’, heeft de politie met dagtekening [datum 1] 2016 een rapport opgesteld, met de titel ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstellen ex artikel 36e, 3e lid, Wetboek van strafrecht’ (hierna: het EKO rapport van [datum 1] 2016). In dit rapport is het door belanghebbende behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2016 berekend op € 192.917,43.2 Daarbij is een analyse gemaakt van de gedane contante bankstortingen, uitgaven voor de (aanschaf van) auto’s, motoren, een elektrische fiets en een haardfornuis, de kosten voor de verbouwing van de woning in Hongarije en de kosten van levensonderhoud volgens de normen van het Nibud, waarbij rekening is gehouden met de feitelijk gedane uitgaven en de veronderstelde uitgaven voor levensonderhoud.

2.7.

De inspecteur heeft op basis van het EKO rapport van [datum 1] 2016 en de overige hem ter beschikking staande informatie becijferd dat belanghebbende de volgende uitgaven en stortingen heeft gedaan:

Jaar

Uitgaven

Stortingen eigen rekening

Stortingen kinderen

Totaal

2010

€ 22.274,50

€ 10.300,00

€ 3.200,00

€ 35.774,50

2011

€ 10.775,42

€ 13.683,00

€ 2.891,70

€ 27.350,12

2012

€ 12.127,78

€ 6.417,00

€ 3.099,00

€ 21.643,78

2013

€ 56.604,94

€ 21.750,00

€ 7.504,79

€ 85.859,73

2014

€ 13.412,87

€ 3.600,00

€ 2.814,04

€ 19.826,91

2015

€ 12.392,00

€ 666,00

€ 934,33

€ 13.992,33

2016

€ 6.081,75

€ 0,00

€ 0,00

€ 6.081,75

Totaal

€ 133.669,26

€ 56.416,00

€ 20.443,86

€ 210.529,12

2.8.

Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 12 december 2016 aan belanghebbende de tweede tranche navorderingsaanslagen IB/PVV inclusief vergrijpboeten en rente opgelegd:

Jaar

Aanslagnummer

Inkomen box 1

Rente

Vergrijpboete

2010

H.08

€ 66.499

€ 2.373

€ 6.024

2011

H.17.02

€ 61.066

€ 1.076

€ 3.164

2012

H.27.02

€ 56.564

€ 871

€ 3.255

2013

H.37.02

€ 121.736

€ 3.412

€ 16.838

2014

H.47.01

€ 56.390

€ 491

€ 4.005

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslagen. Het verzamelinkomen 2013 en 2014 bestaat naast het belastbare inkomen uit werk en woning (kortweg: inkomen box 1) uit het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (kortweg: inkomen box 3) zoals reeds vastgesteld bij de aanslagen over die jaren en gehandhaafd bij de navorderingsaanslag eerste tranche 2013 en de aanslag 2014.

2.9.

Met dagtekening [datum 2] 2017 heeft de politie het EKO rapport van [datum 1] 2016 gecorrigeerd en een nieuwe versie uitgebracht (hierna: het EKO rapport van [datum 2] 2017). Dit heeft de politie gedaan vanwege geconstateerde onvolkomenheden in de door de ING Bank in eerste instantie aangeleverde gegevens. Uit de gecorrigeerde kasopstelling volgt een wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2016 van € 189.917,11.3

2.10.

De inspecteur heeft de in 2.8 vermelde bezwaren op 27 juli 2017 afgewezen, met uitzondering van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014. Over dat jaar heeft de inspecteur het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verminderd met € 578. De inspecteur heeft geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase aan belanghebbende toegekend.

Aanslagregeling over 2015 en 2016

2.11.

De inspecteur heeft over de jaren 2015 en 2016 met dagtekening 12 december 2016 voorlopige aanslagen IB/PVV en Zvw aan belanghebbende opgelegd:

Jaar

Soort

Aanslagnummer

Inkomen box 1 / Toegepast bijdrage-inkomen

2015

IB/PVV

H.50.01

€ 53.859

2015

Zvw

W.50.01.4

€ 9.936

2016

IB/PVV

H.60.01

€ 44.093

2016

Zvw

W.60.01.4

€ 6.056

Bij brief van 19 december 2016 heeft belanghebbende voor deze voorlopige aanslagen herzieningsverzoeken ingediend. Voor het jaar 2015 heeft de inspecteur de verzoeken op 27 juli 2017 in zoverre gehonoreerd dat het belastbare inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen Zvw zijn verminderd met € 1.705. Voor het jaar 2016 heeft de inspecteur de verzoeken afgewezen.

2.12.

Met dagtekening 5 april 2018 (2015) en 9 mei 2018 (2016) heeft de inspecteur definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd:

Jaar

Soort

Aanslagnummer

Inkomen box 1 / Toegepast bijdrage-inkomen

Inkomen box 3

Belasting-rente

2015

IB/PVV

H.56

€ 52.154

-

€ 71

2015

Zvw

W.56

€ 9.936

-

-

2016

IB/PVV

H.66

€ 49.610

€ 37

-

2016

Zvw

W.66

€ 6.056

-

-

Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.

2.13.

De meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg heeft belanghebbende op 21 maart 2018 vrijgesproken van de verdenking van witwassen van geldbedragen en dat als volgt gemotiveerd:

“Uit het onderzoek is echter wel gebleken dat de verdachte en/of zijn echtgenote meermaals grote geldbedragen hebben gestort op hun eigen rekeningen, dan wel de rekeningen van hun kinderen (…). De verdediging heeft ter terechtzitting van 7 maart 2018, verwijzende naar de uitgebreide zienswijze, een verklaring gegeven voor de herkomst van de bedragen die zijn gestort, alsmede voor de aankoopbedragen van de voertuigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte daarmee voor een deel van deze geldbedragen een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven.

De verdachte heeft daardoor niet de herkomst van alle geldbedragen kunnen verklaren. Dit is echter naar het oordeel van de rechtbank, bij gebreke aan andere feiten of omstandigheden die wijzen op een criminele herkomst van het geld, niet voldoende om te concluderen dat het niet anders kan zijn, dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.”

2.14.

Bij uitspraak van 19 oktober 2018 heeft de rechtbank het beroep tegen de tweede tranche navorderingsaanslagen gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikkingen betreft. De rechtbank heeft de boetebeschikkingen naar de volgende bedragen verminderd:

Jaar

Aanslagnummer

Vergrijpboete

2010

H.08

€ 4.216

2011

H.17.02

€ 2.214

2012

H.27.02

€ 2.278

2013

H.37.02

€ 11.786

2014

H.47.01

€ 2.803

Met betrekking tot de voorlopige aanslagen over 2015 en 2016 en de definitieve aanslag IB en Zvw over 2015 en de definitieve aanslag Zvw 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Met betrekking tot de definitieve aanslag IB 2016 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.006 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb overgelegd?

II. Is met betrekking tot de opgelegde navorderingsaanslagen voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een navorderingsaanslag?

III. Moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet-doen van de vereiste aangifte?

IV. Zijn de belastingaanslagen tot te hoge bedragen opgelegd?

V. Zijn de boetebeschikkingen tot te hoge bedragen opgelegd?

VI. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van werkelijke proceskosten?

VII. Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding?

3.2.

In de zaken met nummers 17/00808 tot en met 17/00812 concludeert de inspecteur tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank van 4 oktober 2017 en handhaving van de eerste tranche navorderingsaanslagen en aanslag IB/PVV 2014, boete- en rentebeschikkingen. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank van 4 oktober 2017 met uitzondering van het oordeel over de proceskosten- en de schadevergoeding.

3.3.

In de zaken met nummers 18/00653 tot en met 18/00665 concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank van 19 oktober 2018, vernietiging van de tweede tranche navorderingsaanslagen IB/PVV, boete- en rentebeschikkingen en tot vermindering van de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 tot aanslagen volgens de ingediende aangiften over die jaren en vernietiging van de aanslagen Zvw 2015 en 2016. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing