Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6404, AWB - 17 _ 3355
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6404, AWB - 17 _ 3355
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 oktober 2018
- Datum publicatie
- 22 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:6404
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:3402, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3355
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Wet IB 2001. Inhoudingen op de pensioenuitkering van belanghebbende wegens teveel uitbetaald pensioen kunnen niet als negatief loon in aanmerking worden genomen. Ook heeft de inspecteur niet te weinig loonheffing in aanmerking genomen. Belanghebbende kan geen vertrouwen ontlenen aan een voor een later jaar vastgestelde voorlopige aanslag IB. Beroepen ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/3355 en 17/3356
uitspraak van 30 oktober 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.352 respectievelijk € 46.408. Bij het opleggen van de aanslagen is rekening gehouden met ingehouden loonheffing tot bedragen van € 17.677 (2014) en € 15.643 (2015).
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 5 april 2017 (2014) en 12 april 2017 (2015) de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.531 respectievelijk € 45.566. De ingehouden loonheffingen zijn daarbij ongewijzigd gebleven.
Belanghebbende heeft daartegen bij faxbericht van 1 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2018 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. M. van Hoorne, verbonden aan Arag Rechtsbijstand te Leusden, en namens de inspecteur [inspecteur A] , [inspecteur B] en [inspecteur C] .
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende heeft vanaf maart 2011 maandelijks een pensioenuitkering van het [pensioenfonds] ontvangen. Op deze pensioenuitkeringen is loonheffing ingehouden.
Uit de tot de stukken van het geding behorende brief van het [pensioenfonds] van 22 januari 2013 en het daarbij gevoegde overzicht blijkt dat belanghebbende in de periode maart 2011 tot en met november 2012 te hoge pensioenuitkeringen heeft genoten tot een totaalbedrag van € 31.014.
Tussen het [pensioenfonds] en belanghebbende zijn afspraken gemaakt over de terugbetaling / verrekening van het teveel ontvangen pensioen. Een van de afspraken hield in dat er in de periode 1 september 2014 tot 1 januari 2018 een maandelijkse inhouding van bruto € 775,37 op het pensioen zou plaatsvinden. Uit de bij de brief van het [pensioenfonds] van 14 februari 2017 gevoegde betaaloverzichten 2014, 2015 en 2016 blijkt dat er daadwerkelijk maandelijkse inhoudingen van € 775,31 op het pensioen hebben plaatsgevonden. Het totaalbedrag van de inhoudingen bedraagt in het jaar 2014 € 3.101,48 en in 2015 € 9.304,44.
Volgens de jaaropgaven 2014 en 2015 van het [pensioenfonds] bedraagt het genoten pensioen, na aftrek van de in 2.3 vermelde inhoudingen, in 2014 € 7.321 en in 2015 € 1.123. De daarop betrekking hebbende loonheffingen bedragen volgens de jaaropgaven € 2.644 (2014) respectievelijk € 394 (2015).
Belanghebbende heeft op 6 maart 2015 en 1 maart 2016 de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 ingediend. In de aangifte 2014 heeft belanghebbende de in de jaaropgaaf vermelde bedragen aan genoten pensioen en loonheffing opgevoerd . Daarnaast heeft hij het in dat jaar ingehouden bedrag van € 3.101 als negatief loon en een bedrag van € 1.582 als (daarop ingehouden) loonheffing opgevoerd. In de aangifte 2015 heeft belanghebbende per saldo alleen het in de jaaropgaaf vermelde bedrag van € 1.123 als pensioeninkomen opgevoerd. Als ingehouden loonheffing heeft belanghebbende een bedrag van € 8.576 opgevoerd.
De inspecteur heeft met dagtekening 22 december 2016 en 23 december 2016 de aanslagen IB/PVV vastgesteld. In die aanslagen zijn het negatief loon (in 2014) en de loonheffingen, voor zover die niet op de jaaropgaven zijn vermeld, gecorrigeerd. Daarnaast heeft de inspecteur de aftrek van specifieke zorgkosten geweigerd.
De inspecteur heeft vervolgens de aanslagen IB/PVV bij uitspraken op bezwaar verminderd doordat hij alsnog een bedrag aan specifieke zorgkosten in aftrek heeft toegestaan. De correctie van het aangegeven negatief loon en de loonheffingen heeft de inspecteur gehandhaafd.
3 Geschil
Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat het in aftrek toegestane bedrag aan specifieke zorgkosten niet meer in geschil is. In geschil is de correctie van het negatieve loon en van de ingehouden loonheffing. In dat verband heeft belanghebbende tevens een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel.
Belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op aftrek van negatief loon en terugbetaling van loonheffing. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.