Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6530, AWB - 18 _ 2192

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6530, AWB - 18 _ 2192

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 november 2018
Datum publicatie
2 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:6530
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2192
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 9.6

Inhoudsindicatie

Artikel 9:6 Wet IB 2001, artikel 45aa Uitvoeringsregeling Wet IB 2001, bewijslast.

In het kader van de beoordeling of een ambtshalve vermindering dient plaats te vinden, rust – anders dan bij de beoordeling van een aanslag – met betrekking tot een positief inkomensbestanddeel de bewijslast niet (volledig) op de inspecteur. Het gaat erom of aannemelijk is dat de aanslag te hoog is. Hier is dat niet aannemelijk: bij gebrek aan onderbouwde stellingen van belanghebbende is niet aannemelijk dat een inkomen naar de bijstandsnorm te hoog is.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/2192 en 18/7428

uitspraak van 21 november 2018

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in de gedingen tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats ] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden beslissingen

De beslissingen in de brief van 30 maart 2018 naar aanleiding van de bezwaren tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), en de bij beschikking opgelegde boete alsmede de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2015 (hierna: Zvw) ( aanslagnummers [aanslagnummer].H.56.01 en [aanslagnummer].W.56.01.4 ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [naam A] en [naam B] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 september 2018 aan belanghebbende op het adres [adres ] te [woonplaats ] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 15 september 2018 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Het feit dat ter zitting is gebleken dat belanghebbende met ingang van [datum] 2018 staat ingeschreven op het adres van de penitentiaire inrichting Dordrecht, maakt niet dat de uitnodiging niet op de juiste wijze is aangeboden. Dat feit is daarnaast geen aanleiding geweest om het onderzoek ter zitting aan te houden. Een verzoek daartoe is namelijk niet binnengekomen.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond voor zover ze zijn gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaren;

- verklaart de beroepen gegrond voor zover ze zijn gericht tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover die zien op die verzoeken;

- vermindert de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.000 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

- vernietigt de verzuimboete;

- vermindert de aanslag Zvw tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 12.000 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.

2 Gronden

Vooraf

2.1.

Ter zitting is gebleken dat de uitspraak op bezwaar van 30 maart 2018 ook ziet op de aanslag Zvw over het jaar 2015. De rechtbank gaat ervan uit dat het beroepschrift daarom ook op die aanslag betrekking heeft. De rechtbank heeft aan het beroep betreffende die aanslag het procedurenummer BRE 18/7428 toegekend.

Over de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren

2.2.

Bij de uitspraken op bezwaar van 30 maart 2018 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

2.3.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j van de AWR). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).

2.4.

De dagtekening van de aanslagen is 18 oktober 2017. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de aanslagen na die datum zijn verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op woensdag 29 november 2017. Het bezwaarschrift van belanghebbende is gedagtekend 15 januari 2018 en op diezelfde dag door de inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is gelet op artikel 6:9 van de Awb niet tijdig ingediend.

2.5.

De bezwaartermijn is een fatale wettelijke termijn waarvan niet kan worden

afgeweken. Alleen als de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding gerechtvaardigd wordt, kan niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.

2.6.

Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb. De inspecteur heeft het bezwaar dan terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.7.

De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard voor zover ze zijn gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren.

Over de ambtshalve beslissingen

2.8.

De inspecteur heeft in zijn verweerschrift van 10 juli 2018 geconcludeerd dat er sprake is van een ontvankelijk beroep met betrekking tot (de uitspraken op bezwaar tegen) de beslissingen tot afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering (op grond van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 49, derde lid, van de Zorgverzekeringswet) (hierna: de ambtshalve beslissingen). De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen enerzijds dat het beroepschrift kon worden opgevat als (een verzoek voor instemming met een) rechtstreeks beroep tegen de ambtshalve beslissingen en anderzijds dat de rechtbank het met de inspecteur eens is dat ten onrechte uitspraak op bezwaar tegen die ambtshalve beslissing(en) is gedaan aangezien geen bezwaar was gemaakt.

2.9.

Ter zitting heeft de inspecteur uit eigen beweging geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde verzuimboete ad € 369 en tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning tot een bedrag van € 12.000. Reden is dat de uitnodiging tot het doen van aangifte naar een verkeerd adres is gestuurd waardoor geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast wegens het niet-doen van de vereiste aangifte, aldus de inspecteur.

2.10.

De inspecteur heeft ter onderbouwing van het bedrag van € 12.000 aan inkomsten aangevoerd dat de uitkering van belanghebbende met ingang van 31 augustus 2014 is beëindigd en dat belanghebbende op een andere manier in zijn levensonderhoud heeft moeten voorzien in 2015. De inspecteur acht een schatting van € 12.000 op basis van de bijstandsnorm redelijk. Belanghebbende heeft in beroep slechts gesteld dat hij in 2015 geen inkomsten heeft gehad waarover hij wel inkomstenbelasting moet betalen en dat hij in dat jaar door zijn vader is onderhouden. De inspecteur heeft erop gewezen dat belanghebbende niet op het adres van zijn vader woonde.

De rechtbank overweegt eerst als volgt over de bewijslast. Op grond van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 kan een onjuiste belastingaanslag door de inspecteur ambtshalve worden verminderd. Die vermindering geschiedt, volgens artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling van de Wet IB 2001, zodra de inspecteur ‘is gebleken’ dat de belastingaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. De term ‘is gebleken’ moet niet zo worden uitgelegd dat sprake is van een zwaardere bewijslast dan ‘aannemelijk zijn’ (vgl. Hof Amsterdam 11 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2016:3374). In het geval van de beoordeling of een ambtshalve vermindering dient plaats te vinden, rust – anders dan bij de beoordeling of een aanslag te hoog is – bij een geschil over een positief inkomensbestanddeel de bewijslast niet (volledig) bij de inspecteur. Het gaat er om of aannemelijk is dat de aanslag te hoog is.

De rechtbank overweegt dat de onderbouwing van de standpunten van beide partijen mager is. Dat neemt niet weg dat als vaststaand kan worden aangenomen dat belanghebbende in 2015 ergens van heeft moeten leven. Zonder een andere redelijke verklaring van bron voor de benodigde uitgaven is bij een persoon van belanghebbendes leeftijd (geboortejaar 1985) als uitgangspunt aannemelijk dat die uitgaven zijn gefinancierd met inkomsten uit arbeid. Nu de stellingen van belanghebbende slechts blote stellingen zijn die niet verder zijn onderbouwd, kan niet worden gezegd dat aannemelijk is dat dat er geen inkomsten uit arbeid zijn in dit geval.

Met betrekking tot de hoogte van het inkomen merkt de rechtbank op dat de inspecteur geen enkele concrete, op belanghebbendes geval toegespitste onderbouwing voor het bedrag van € 12.000 heeft gegeven (zoals schatting van de woonlasten, geconstateerde uitgaven, geschatte uitgaven op basis van Nibud-normen, etc). Dat neemt niet weg dat in een geval als hier de rechtbank het hanteren van de bijstandsnorm voor de bepaling van het inkomen als uitgangspunt aanvaardbaar acht. Bij gebrek aan gegevens van de zijde van belanghebbende is de rechtbank daarom, alles afwegende, van oordeel dat niet aannemelijk is dat het inkomen van € 12.000 te hoog is.

2.11.

De beroepen zijn dus gegrond verklaard voor zover ze betrekking hebben op de ambtshalve beslissingen. De aanslagen IB/PVV en Zvw zijn verminderd tot aanslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 12.000.

2.12.

Nu de beroepen in zoverre gegrond zijn verklaard, dient het griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.

2.13.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitstel van betaling en invorderingsmaatregelen

2.14.

In zijn beroepschrift heeft belanghebbende verzocht om uitstel van betaling en om zelf zijn in beslag genomen auto te mogen verkopen. Deze verzoeken liggen op het terrein van de invordering en moeten worden gedaan aan de ontvanger. De rechtbank is niet bevoegd over dergelijke verzoeken te oordelen.

Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2018 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D. Alblas, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.