Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6660, AWB - 17 _ 3737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6660, AWB - 17 _ 3737

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 december 2018
Datum publicatie
25 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:6660
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3737
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting / medische vrijstelling van toepassing?

Belanghebbende is een regionaal gezondheidscentrum dat integrale zorg aanbiedt. In het onderhavige tijdvak heeft zij onder meer diensten verricht aan een Stichting, waarbij betaling heeft plaatsgevonden door een zorgverzekeraar. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige prestaties van belanghebbende kwalificeren als de btw-belaste terbeschikkingstelling van personeel, of onder de medische vrijstelling vallen.

De rechtbank laat in het midden de kwestie of de diensten zijn gebaseerd op een directe overeenkomst tussen belanghebbende en de Stichting (zoals de inspecteur betoogt) dan wel op enerzijds een overeenkomst tussen belanghebbende en de zorgverzekeraar en anderzijds een tussen de zorgverzekeraar en de Stichting. Ook als het eerste het geval is, kan naar het oordeel van de rechtbank de dienstverlening door belanghebbende niet worden aangemerkt als het ter beschikking stellen van personeel. Belanghebbende verleent zorg (behandeltrajecten). Dat niet belanghebbende deze zorg verleent, maar de zorgverleners die zij in dienst heeft, maak t dat niet anders. Het beroep van de inspecteur op HR 11-08-2017, ECLI:NL:HR:2017:1606, BNB 2017/207 maakt dit niet anders omdat de feitelijke situatie in die zaak wezenlijk anders was.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/3737 tot en met BRE 17/3739 en BRE 17/7059

uitspraak van 3 december 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en beschikkingen belastingrente vastgesteld:

Zaaknr.

Tijdvak

Aanslagnummer

OB

Belasting-rente

BRE 17/3737

01-01-2014 t/m

31-12-2014

[aanslagnummer] F.01.4501

€ 1.590

€ 123

BRE 17/3738

01-01-2015 t/m

31-12-2015

[aanslagnummer] F.01.5501

€ 2.966

€ 112

BRE 17/3739

01-01-2016 t/m

30-09-2016

[aanslagnummer] F.01.6501

€ 5.751

-

BRE 17/7059

01-01-2017 t/m

31-01-2017

[aanslagnummer] F.01.7011

€ 1.385

-

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar van 14 april 2017 respectievelijk 27 oktober 2017 heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op 23 mei 2017 (BRE 17/3737 tot en met BRE 17/3739), respectievelijk bij brief van 29 oktober 2017, ontvangen bij de rechtbank op 30 oktober 2017 (BRE 17/7059), beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende tweemaal een griffierecht geheven van € 333.

1.4.

De inspecteur heeft twee verweerschriften ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2018 in Breda. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met het afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden.

1.7.

Bij brief van 23 oktober 2018 heeft de rechtbank partijen bericht dat de uitspraaktermijn met zes weken is verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een regionaal gezondheidscentrum dat integrale zorg aanbiedt. Volgens haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel houdt zij zich bezig met het ontwikkelen, opzetten en uitvoeren van activiteiten op het gebied van human resources, (arbeids)re-integratie, patiëntenzorg, coaching, rehabilitatie, medische preventie op fysiek en arbeidsgerelateerd terrein en het geven van trainingen. Belanghebbende heeft zorgverleners in dienst, namelijk fysiotherapeuten en (een) psycholo(o)g(en) (hierna: zorgverleners).

2.2.

In de onderhavige tijdvakken heeft [Stichting A] (hierna: [Stichting A] ) feitelijk gebruikgemaakt van de dienstverlening door belanghebbende. De rechtbank zal dit hierna de [Stichting A] -dienstverlening noemen. Deze term is neutraal bedoeld, aangezien partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag met wie belanghebbende de overeenkomst heeft gesloten op basis waarvan de dienstverlening plaatsvindt (zie 4.2).

2.3.

[Stichting A] is een organisatie voor jeugdbescherming, jeugdhulpverlening en onderwijs en kent een hoog percentage ziekteverzuim. De bedrijfsarts van [Stichting A] heeft een aantal medewerkers van [Stichting A] doorverwezen naar belanghebbende voor de behandeling van fysieke en psychische arbeidsgerelateerde klachten.

2.4.

[Stichting A] is voor de [Stichting A] -dienstverlening door belanghebbende verzekerd bij zorgverzekeraar [ZV] (hierna: [ZV] ). [Stichting A] betaalt daarvoor (een) premie(s) aan [ZV] . De betaling aan belanghebbende voor de [Stichting A] -dienstverlening vindt plaats door [ZV] (met toepassing van de methode van ontdubbeling). De behandelingen vallen onder het zogenaamde “ [ZV] - [Stichting A] -pakket”.

2.5.

Tot de gedingstukken (bijlage 8 bij het verweerschrift) behoort een schriftelijke dienstverleningsovereenkomst van belanghebbende met [ZV] (hierna: de dienstverleningsovereenkomst). De dienstverleningsovereenkomst vermeldt als ingangsdatum 1 januari 2015. Geen van partijen heeft een vergelijkbare schriftelijke overeenkomst met betrekking tot het jaar 2014 overgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard geen antwoord te kunnen geven op de vraag van de rechtbank op basis van welke overeenkomst de [Stichting A] -dienstverlening en de betalingen in 2014 hebben plaatsgevonden.

2.6.

De dienstverleningsovereenkomst vermeldt dat [ZV] optreedt als opdrachtgever en belanghebbende als “Eigen Zorgverlener Werknemer”. Blijkens de dienstverleningsovereenkomst heeft [ZV] een totaalformule ontwikkeld, genaamd “Bedrijfszorg” en is deze formule gericht op het terugdringen van (het risico op) ziekteverzuim waartoe een producten- en dienstenpakket al dan niet in de vorm van een verzekering wordt aangeboden. Belanghebbende biedt in dat kader behandeltrajecten aan. Op basis van bijlage 3 bij de dienstverleningsovereenkomst is belanghebbende in dat verband gekoppeld aan [Stichting A] , één van de afnemers van het “Bedrijfszorg-pakket” bij [ZV] . Blijkens de dienstverleningsovereenkomst hebben belanghebbende en [ZV] naast de dienstverleningsovereenkomst ook zorgverleningsovereenkomsten gesloten.

2.7.

Bij brief van 8 december 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende de inspecteur gevraagd om een standpunt in te nemen over de toepasbaarheid van de medische vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) (hierna: de medische vrijstelling) op de SJSJS-dienstverlening.

2.8.

Nadat belanghebbende desgevraagd aan de inspecteur heeft laten weten dat er geen overeenkomst beschikbaar is tussen haar en [Stichting A] , heeft de inspecteur bij brief van 8 oktober 2015 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Dit standpunt luidt dat de diensten van belanghebbende zijn aan te merken als het detacheren van medisch personeel en dat de medische vrijstelling (daarom) toepassing mist.

2.9.

Belanghebbende heeft ter zake van de [Stichting A] -dienstverlening geen omzetbelasting op aangifte voldaan.

2.10.

Vervolgens heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld dat erop was gericht op basis van feiten en omstandigheden te beoordelen welk btw-regime op de [Stichting A] -dienstverlening van toepassing is. De inspecteur concludeert in het controlerapport van 17 oktober 2016 dat de [Stichting A] -dienstverlening moet worden aangemerkt als de btw-belaste uitleen van personeel.

2.11.

Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft de inspecteur (onder meer) de onderhavige naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de prestaties van belanghebbende kwalificeren als de btw-belaste terbeschikkingstelling van personeel of dat deze prestaties onder de medische vrijstelling vallen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen. De inspecteur concludeert – uiteindelijk – tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslagen tot aanslagen waarbij de correcties worden bepaald door uit te gaan van 21/121e deel van de in de onderhavige tijdvakken door belanghebbende ontvangen vergoedingen voor de [Stichting A] -dienstverlening.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing