Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6785, BRE - 17 _ 4308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6785, BRE - 17 _ 4308

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 november 2018
Datum publicatie
7 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:6785
Zaaknummer
BRE - 17 _ 4308
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in de aangifte Bpm vermeld dat de Ferrari FF 6.3 (de auto) een CO2-uitstoot heeft van 350 gr/km. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag Bpm opgelegd, berekend naar een CO2-uitstoot van 380 gr/km. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar een CO2-uitstoot van 360 gr/km in aanmerking genomen. Belanghebbende stelt dat de CO2-uitstoot niet hoger dan 350 gr/km kan zijn, omdat artikel 110 VWEU uitsluit dat van een hogere CO2-uitstoot mag worden uitgegaan. Blijkens de verleende Europese typegoedkeuring bedraagt de CO2-uitstoot van de auto 380 gr/km. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de feiten, het systeem van de Wet Bpm een lagere heffing uitsluit. Verder oordeelt de rechtbank dat de stelling van belanghebbende dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd omdat de forfaitaire afschrijvingstabel vervuild is met btw-auto’s, faalt. Het kenmerk van een forfaitaire tabel is immers dat die kan afwijken van de realiteit.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/4308

uitspraak van 21 november 2018

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 31 mei 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) van € 4.007 ( [nummer] ) ter zake van de registratie van een Ferrari FF 6.3 V12 HELE met VIN eindigend op 2281 (hierna: de auto).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende mr. S.M. Bothof, verbonden aan 123BPM.NL te Goor, en namens de inspecteur [naam] en [naam] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 501;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft de auto op 8 april 2016 in Duitsland gekocht. Hij heeft op 28 april 2016 aangifte gedaan voor de Bpm ter zake van de registratie van de auto. In de aangifte is, voor de berekening van de vermindering van Bpm, gekozen voor de afschrijvingstabel. Volgens de aangifte is de CO2-uitstoot van de auto 350 gram per kilometer (gr/km). De auto wordt aangedreven door een benzinemotor. De auto heeft als datum eerste toelating 15 september 2011. Het op basis van deze gegevens aangegeven en door belanghebbende betaalde bedrag aan Bpm bedraagt € 24.150.

2.2.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslag Bpm aan belanghebbende opgelegd, omdat hij van mening was dat de auto een CO2-uitstoot had van 380 gr/km. De inspecteur heeft daarbij de verschuldigde Bpm vastgesteld op € 28.157. De nageheven Bpm bedraagt € 28.157 -/- € 24.150 = € 4.007.

2.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.337. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 360 gr/km.

2.4.

Voor het autotype van belanghebbende (Ferrari FF 6.3 V12 HELE) is een Europese typegoedkeuring verleend onder het nummer E24*KS07/46*0025*02. Het Richtlijnnummer voor emissies van voertuigen waarop de auto is getoetst en is goedgekeurd is 715/2007*692/2008A. Bij die typegoedkeuring is de CO2-uitstoot vastgesteld op 380 gr/km. De Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) heeft op basis van voormelde gegevens de CO2-uitstoot van de auto vastgesteld op 380 gr/km.

2.5.

Tussen partijen is in geschil of bij de bepaling van de verschuldigde Bpm dient te worden uitgegaan van een CO2-uitstoot van 350 gr/km of van (minimaal) 360 gr/km. Niet in geschil is dat de auto een CO2-uitstoot heeft van 380gr/km.

2.6.

Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet Bpm (tekst 2011) wordt de Bpm voor een personenauto aangedreven door benzine bepaald aan de hand van de in dat lid opgenomen tabel. Uit die tabel volgt dat de belastingdruk voor personenauto’s stijgt indien de CO2-uitstoot toeneemt. In artikel 6a, van de Uitvoeringsregeling Bpm (hierna: Uitv.reg. Bpm) is opgenomen waaruit de omvang van de CO2-uitstoot blijkt. Voor zover hier van belang kan die blijken uit de voor de auto verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel uit het door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming (CVO). Als de CO2-uitstoot van een personenauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, dan wordt deze ingevolge het elfde lid van artikel 9 van de Wet Bpm bepaald op 350 gr/km.

2.7.

Blijkens de verleende typegoedkeuring bedraagt de emissie-uitstoot 380 gr/km. Dat betekent dat de inspecteur door uit te gaan van een emissie-uitstoot van 360 gr/km, wettelijk bezien, niet teveel geheven heeft.

2.8.

Belanghebbende bestrijdt het voorgaande niet. Hij is echter van mening dat de CO2-uitstoot op grond van het bepaalde in artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet hoger kan worden vastgesteld dan de in artikel 9, elfde lid, van de Wet Bpm opgenomen uitstoot van 350 gr/km.

2.9.

Artikel 110 VWEU wordt volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie geschonden wanneer het bedrag van de heffing op een ingevoerd tweedehands voertuig hoger is dan het laagste restbedrag van de heffing dat is vervat in de waarde van gelijksoortige reeds op het nationale grondgebied geregistreerde tweedehands voertuigen (HvJ EU 22 februari 2001, C-393/98, Gomes Valente, ECLI:EU:C:2001:109, BNB 2001/395 en HvJ EU 19 december 2013, C-437/12, X, ECLI:EU:C:2013:857, V-N 2014/2.18).

2.10.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat zich op de Nederlandse markt geen auto’s bevinden die zijn belast op basis van een lagere uitstoot dan 380 gr/km. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de inspecteur een lijst overgelegd waarin andere Ferrari’ s met dezelfde typegoedkeuring zijn opgenomen en waarvan de vastgestelde uitstoot 380 gr/km is. Daarnaast heeft de inspecteur gewezen op de typegoedkeuring, waarbij een CO2-uitstoot van 380 gr/km is vastgesteld. Volgens de inspecteur is de naheffingsaanslag, na vermindering in de bezwaarfase, dan ook eerder te laag dan te hoog.

2.11.

Belanghebbende heeft hiertegenover het volgende aangevoerd. Het is theoretisch mogelijk dat zich op de Nederlandse markt referentieauto’s bevinden of hebben bevonden met een lagere belastingdruk dan de auto van belanghebbende. Het systeem van de wet sluit dat volgens belanghebbende niet uit. Zo is het mogelijk dat er soortgelijke auto’s zijn ingevoerd, bijvoorbeeld vanuit een land buiten de Europese gemeenschap, waarbij geen CVO is overgelegd en waarbij geen meting van de CO2-uitstoot heeft plaatsgevonden. In die gevallen is het niet uitgesloten dat, op basis van artikel 9, elfde lid, van de Wet Bpm, uitgegaan is van een CO2-uitstoot van 350 gr/km. Dat de inspecteur in zijn verweerschrift andere Ferrari’ s heeft benoemd met hetzelfde typegoedkeuringsnummer waarvan de CO2-uitstoot 380 gr/km is, doet daar niet aan af.

2.12.

De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat voor auto’s van het type van de auto van belanghebbende een typegoedkeuring is verleend met een daarbij behorende CO2-uitstoot van 380 gr/km. Dat betekent dat voor de heffing van alle auto’s van dat type die in Nederland ter registratie zijn aangeboden een uitstoot van 380 gr/km in aanmerking is of wordt genomen. Dat geldt ook voor (dat type) auto’s die vanuit niet-EU-landen worden ingevoerd. Bij die auto’s is immers door de typegoedkeuring evenzeer bekend dat de uitstoot 380 gr/km bedraagt. Voor zover dat niet gebeurd is berust dat op een foutieve behandeling, waaraan in dit verband geen consequenties kunnen worden verbonden. Het systeem van de wet sluit naar het oordeel van de rechtbank een lagere heffing uit. Belanghebbende heeft gesteld dat het niet onmogelijk is dat er andere tot het duurste segment behorende, gelijksoortige auto’s (niet zijnde een Ferrari) op de Nederlandse markt zijn waarop een lagere belastingdruk rust dan die behorende bij een uitstoot van 380 gr/km. Hij beroept zich daarbij onder meer op de uitspraak van Hof den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2017:1530) inzake een Amerikaanse Ford Shelby. De rechtbank verwerpt deze stelling. Het aan die uitspraak ten grondslag liggende feitencomplex is wezenlijk anders dan dat in deze zaak en belanghebbende levert voor het overige geen enkel bewijs van het door hem gestelde.

Toepassing forfaitaire afschrijvingstabel

2.13.

Op grond van artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wet Bpm wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het bedrag aan belasting verminderd met de afschrijving op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. In afwijking van het tweede lid wordt ingevolge het zesde lid de vermindering vastgesteld aan de hand van een forfaitaire afschrijvingstabel, mits daartoe een verzoek bij aangifte wordt gedaan. De forfaitaire afschrijvingstabel is opgenomen in artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling. Belanghebbende heeft voor de berekening van de verschuldigde Bpm gebruik gemaakt van de forfaitaire afschrijvingstabel.

2.14.

Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de forfaitaire afschrijvingstabel leidt tot een te lage afschrijving omdat in die tabel op onjuiste wijze rekening gehouden is met btw-auto’s. Volgens belanghebbende dient om die reden de naheffingsaanslag verder te worden verminderd met 3 percent.

2.15.

De rechtbank stelt vast dat de afschrijvingstabel een forfaitaire tabel is. Het kenmerk van een forfaitaire tabel is dat die kan afwijken van de realiteit. Dat betekent dat de afschrijving in werkelijkheid hoger of lager kan zijn dan die welke bij toepassing van de tabel in aanmerking wordt genomen. Om die afwijking te voorkomen had belanghebbende in plaats van de forfaitaire methode kunnen kiezen voor een andere methode van afschrijving. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. Het gevolg is dat belanghebbende gebonden is aan de afschrijvingen zoals in de tabel is bepaald. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat belanghebbende de vermindering van 3% op geen enkele wijze cijfermatig onderbouwd heeft. De stelling van belanghebbende faalt.

2.16.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.

Immateriëleschadevergoeding

2.17.

Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift op 29 augustus 2016 door de inspecteur is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 21 november 2018 gedaan en dus afgerond 27 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 3 maanden. Deze overschrijding is volledig toerekenbaar aan de bezwaarfase. De vergoeding bedraagt € 500 per overschrijding van een half jaar. Belanghebbende heeft daarmee recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500 te vergoeden door de inspecteur

Proceskostenvergoeding en griffierecht

2.18.

In verband met de toekenning van een immateriëleschadevergoeding is er aanleiding de inspecteur te veroordelen tot een proceskostenvergoeding in beroep. Deze vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 0,5). Omdat de vergoeding alleen plaatsvindt in verband met de toekenning van een vergoeding van immateriële schade, is de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak gesteld op 0,5 (licht).

2.19.

Belanghebbende heeft tevens recht op vergoeding van het griffierecht.

Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2018 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.