Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6939, AWB - 17 _ 4313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6939, AWB - 17 _ 4313

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 december 2018
Datum publicatie
22 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:6939
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4313
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 15

Inhoudsindicatie

Aftrekbeperking artikel 15, vijfde lid van de Wet OB, artikel 176, tweede volzin, van de Btw-richtlijn betaaldvoetbalorganisatie, aftrek voorbelasting cateringkosten business seats, neutraliteitsbeginsel.

Belanghebbende is een betaaldvoetbalorganisatie en biedt tegen vergoeding business seats aan waar thuiswedstrijden kunnen worden bijgewoond en gebruik kan worden gemaakt van catering. De vergoeding voor het gebruik van een business seat is één vaste prijs inclusief catering. De catering wordt door een derde partij verzorgd, die daarvoor aan belanghebbende kosten in rekening heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de in aftrek gebrachte omzetbelasting ter zake van deze cateringkosten terecht is nageheven gelet op artikel 15, vijfde lid, van de Wet OB. De diverse beroepsgronden van belanghebbende worden verworpen:

- het begrip "verstrekken aan personen" in artikel 15, vijfde lid, van de Wet OB is niet beperkt tot degenen die spijzen en dranken afnemen én (als eindverbruiker) consumeren (vgl. Hoge Raad van 25 augustus 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5426);

- de nationale wetgever mag op grond van artikel 176, tweede volzin, van de Btw-richtlijn een reeds voor 1979 bestaande aftrekbeperking, zoals de onderhavige, handhaven;

- het neutraliteitsbeginsel betekent niet dat in gevallen waarin goederen of diensten (mede) voor particuliere consumptie worden gebruikt geen beperkingen van het recht op aftrek van de op die consumptie drukkende omzetbelasting mogen worden opgenomen;

- belanghebbende heeft de cateringkosten niet afzonderlijk doorbelast en kan daardoor geen geslaagd beroep doen op een kennisgroepstandpunt van de Belastingdienst.

Met betrekking tot de boetes oordeelt de rechtbank dat deze passend en geboden zijn en geen sprake is van een pleitbaar standpunt omdat belanghebbende er niet van mocht uitgaan dat zij recht op de geclaimde aftrek had. De rechtbank vermindert de boetes in verband met undue delay.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/4313 tot en met 17/4316

uitspraak van 13 december 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen en boete- en rentebeschikkingen tot de volgende bedragen opgelegd:

Zaaknummer:

17/4313

17/4314

17/4315

17/4316

Dagtekening:

28 december 2015

25 april 2016

30 juli 2016

30 juli 2016

Tijdvak:

1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011 (hierna: 2010/2011)

1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012

(hierna: 2011/2012)

1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013

(hierna: 2012/ 2013)

1 juli 2013 tot en met 30 juni 2014 (hierna: 2013/2014)

Omzetbelasting:

€ 118.593

€ 39.887

€ 50.649

€ 52.519

Vergrijpboete (10%):

€ 11.858

€ 4.053

€ 4.920

€ 4.920

Rente:

€ 17.362

-

€ 5.940

€ 4.452

1.2.

De inspecteur heeft op 6 mei 2017 de volgende uitspraken op bezwaar gedaan:

Tijdvak:

2010/2011

2011/2012

2012/2013

2013/2014

Dictum:

ongegrond

gegrond

gegrond

gegrond

Omzetbelasting:

€ 118.593

€ 39.368

€ 48.435

€ 50.324

Boete:

€ 11.858

€ 4.002

€ 4.843

€ 4.920

Rente:

€ 17.362

-

€ 4.630

€ 3.259

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 15 juni 2017, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroepen ingesteld.

1.4.

Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven van € 333.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2018 te Breda.

Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

1.8.

Bij brief van 23 oktober 2018 heeft de rechtbank partijen bericht dat de uitspraaktermijn met zes weken is verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een betaaldvoetbalorganisatie en biedt aan bezoekers en sponsoren tegen vergoeding business seats aan waar thuiswedstrijden kunnen worden bijgewoond en gebruik kan worden gemaakt van een buffet en dranken (hierna: de catering).

2.2.

Tot 1 oktober 2012 werd de catering in de business seats verzorgd door [A BV] . Vanaf 1 oktober 2012 wordt de catering verzorgd door [B BV] (hierna: [B BV] ). [B BV] heeft voor de catering facturen inclusief omzetbelasting uitgereikt aan [belanghebbende] .

2.3.

Belanghebbende heeft de door [B BV] in rekening gebrachte cateringkosten (hierna: de cateringkosten) niet afzonderlijk doorbelast aan de houders van business seats, maar heeft voor het gebruik van een business seat inclusief catering één vaste prijs berekend en heeft over die prijs 6% omzetbelasting gefactureerd.

2.4.

Belanghebbende heeft de omzetbelasting die in de onderhavige tijdvakken ter zake van de in de business seats verstrekte spijzen en dranken door [B BV] aan haar in rekening is gebracht, in aftrek gebracht.

2.5.

Op 23 juni 2014 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2014.

2.6.

Van de bevindingen van dit onderzoek is een conceptrapport opgesteld dat op 27 oktober 2015 aan belanghebbende is verzonden. In dit conceptrapport zijn vergrijpboetes aangekondigd. Het definitieve rapport is gedagtekend 2 maart 2016 (hierna: het rapport).

2.7.

Naar aanleiding van het rapport zijn de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen, met boete- en rentebeschikkingen opgelegd.

2.8.

Bij de uitspraken op bezwaar van 6 mei 2017 (zie 1.2) is het bezwaar tegen het tijdvak 2010/2011 ongegrond verklaard, zijn de bezwaren met betrekking tot de tijdvakken 2011/2012, 2012/2013 en 2013/2014 gedeeltelijk gegrond verklaard en is aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 486.

2.9.

Tijdens het boekenonderzoek over de periode 2003-2009 en de daaropvolgende bezwaarfase is belanghebbende door de inspecteur gewezen op de mogelijkheid om uitsluiting van aftrek van omzetbelasting te voorkomen (hierna: de goedkeuring). Zo heeft de inspecteur in de uitspraak op bezwaar van 6 maart 2009 onder meer geschreven: "Indien de horecaverstrekkingen niet afzonderlijk worden in rekening worden gebracht, vindt in deze gevallen toch correctie plaats bij de leverancier".

2.10.

De KNVB heeft in haar "Fiscale nieuwsbrief betaald voetbal " van 25 maart 2011 naar aanleiding van overleg met de Belastingdienst op 10 maart 2011 onder meer bericht:

" De catering moet, evenals bij business-seats, afzonderlijk op de factuur of op een bijlage bij de factuur worden vermeld, waarbij expliciet wordt vermeld dat de afnemer de omzetbelasting op het catering-deel niet in aftrek kan brengen. (...) Als de catering door de BVO [rechtbank: betaald voetbal organisatie ] niet afzonderlijk op factuur wordt doorberekend, vindt een correctie van de aftrek bij de BVO plaats over de inkoop-BTW met betrekking tot de catering".

2.11.

Belanghebbende heeft voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2010 gebruik gemaakt van de goedkeuring door de cateringskosten afzonderlijk op de factuur vermelden en de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van deze cateringskosten in aftrek te brengen. Van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2014, wat is gelegen in de periode waarop het onderhavige boekenonderzoek betrekking heeft, heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt van de goedkeuring (de cateringskosten zijn niet afzonderlijk doorbelast), maar heeft zij de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting met betrekking tot de cateringskosten wel in aftrek gebracht.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Dienen de naheffingsaanslagen over de jaren 2010/2011 en 2011/2012 om een formele reden vernietigd te worden?

  2. Is de door belanghebbende in aftrek gebrachte omzetbelasting ter zake van de cateringkosten terecht nageheven? (De overige correcties zijn niet in geschil)

  3. Zijn de vergrijpboetes terecht opgelegd voor zover die betrekking hebben op de nageheven omzetbelasting in verband met de cateringkosten, en zo ja niet naar een te hoog bedrag? (De boetes zijn voor het overige niet in geschil)

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben verklaard.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslagen over 2010/2011 en 2011/2012 (subsidiair tot vermindering met € 16.652 respectievelijk € 19.244) en vermindering van de naheffingsaanslagen met € 24.254 over het tijdvak 2012/2013 en met

€ 30.069 over het tijdvak 2013/2014, en dienovereenkomstige vermindering van de boetes en rente.

3.4.

In het verweerschrift en ter zitting heeft de inspecteur aangegeven dat drie naheffingsaanslagen niet overeenkomstig de cijfermatige conclusies van het rapport zijn vastgesteld. De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen voor de tijdvakken 2010/2011 en 2011/2012 alsmede de bijbehorende boete- en rentebeschikkingen daarom op 18 augustus 2017, derhalve ná instelling van de beroepen, ambtshalve verminderd. Omdat de naheffingsaanslag over 2013/2014 bij de uitspraak op bezwaar tot een lager bedrag is verminderd dan waartoe het rapport concludeert, is deze naheffingsaanslag niet verminderd.

Ter zitting heeft de inspecteur gemeld dat de naheffingsaanslag 2011/2012 te weinig is verminderd, namelijk met € 2.159 minus € 519 in plaats van met € 2.195 minus € 519.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen BRE 17/4313 en 17/4314, vernietiging van de desbetreffende uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslagen voor het tijdvak 2010/2011 tot € 109.381 en voor het tijdvak 2011/2012 tot € 37.692 en overeenkomstige vermindering van de boetes tot € 10.936 respectievelijk

€ 3.769. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen BRE 17/4315 en 17/4316.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing