Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7224, 18/469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7224, 18/469

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 december 2018
Datum publicatie
5 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:7224
Formele relaties
Zaaknummer
18/469
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025], Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 [Tekst geldig vanaf 01-08-2021] art. 6

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid bezwaar. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.

De inspecteur maakt verzending van de belastingaanslagen naar het juist adres aannemelijk en hoefde deze niet naar de PI waar belanghebbende verbleef te verzenden. Het ligt op de weg van belanghebbende om bij langdurige afwezigheid maatregelen te nemen voor de verzorging van de post. Ten aanzien van de boetebeschikkingen heeft de inspecteur ontvangst daarvan aannemelijk gemaakt. Gelet op de betrouwbaarheid van de postbezorging in Nederland acht de rechtbank de blote stelling van belanghebbende dat geen van de acht belastingaanslagen en boetebeschikkingen op deels verschillende data zijn ontvangen, niet aannemelijk. Bezwaren zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/469 t/m 18/476

uitspraak van 27 december 2018

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , domicilie kiezend te ‘s-Hertogenbosch,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 12 december 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de volgende aan hem voor de jaren 2011 tot en met 2014 opgelegde belastingaanslagen en gegeven beschikkingen:

-

de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2011 tot en met 2013, de daarbij opgelegde boetes en in rekening gebrachte heffingsrente c.q. belastingrente (aanslagnummers [aanslagnummer] H.17.01, -H.27.01 en H.37.01; zaaknummers 17/469, 17/471 en 17/473);

-

de aanslag IB/PVV 2014, de daarbij opgelegde boete en in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] H.46.01; zaaknummer 15/475)

-

de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) 2011 en 2012 en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente c.q. belastingrente (aanslagnummers [aanslagnummer] W.17.01.4 en -W.27.01.4; zaaknummers 17/470 en 17/472);

-

de aanslagen ZVW 2013 en 2014 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummers [aanslagnummer] W.36.01.4 en -W.46.01.4; zaaknummers 17/474 en 17/476).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2018 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde mr. M.C.J. Schoenmakers LLM, verbonden aan Römkens fiscale advocatuur te ‘s-Hertogenbosch, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Het woonadres van belanghebbende is volgens een tot de stukken van het geding behorende uitdraai uit het systeem Beheer van Relaties van de Belastingdienst (BVR) van 26 april 1999 tot en met 7 december 2016 het adres [adres] . Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende bevestigd dat voornoemd adres het woonadres van belanghebbende vormde ten tijde van het opleggen van de (navorderings)aanslagen. Tot de stukken van het geding behoort voorts een uitdraai uit BVR met daarop een overzicht van personen die in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 op dat adres zijn ingeschreven. Per 10 oktober 2017 heeft belanghebbende volgens BVR een verplicht toezendadres welke anders is dan voornoemd adres.

2.2.

Belanghebbende is vanaf november 2015 gedetineerd in de penitentiaire inrichting (PI) in Roermond. Belanghebbende zit heden nog steeds in detentie, inmiddels in de PI in Sittard.

2.3.

Tot de stukken van het geding behoren afschriften van de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen IB/PVV en ZVW. Deze (navorderings)aanslagen zijn gedagtekend 4 juni 2016 (IB/PVV 2011, 2012, 2013), 28 mei 2016 (IB/PVV 2014 en ZVW 2011, 2012, 2014) en 26 mei 2016 (ZVW 2013) en geadresseerd aan het onder 2.1 genoemde woonadres van belanghebbende.

2.4.

Belanghebbende heeft op 18 januari 2017, ontvangen door de inspecteur op 20 januari 2017, bezwaar gemaakt tegen de (navorderings)aanslagen. Bij uitspraken heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

2.5.

In geschil is het antwoord op de vraag of de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en ZVW 2011 tot en met 2014 en de boetebeschikkingen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De inspecteur heeft gesteld dat de bezwaren tegen de belastingaanslagen en boetebeschikkingen te laat zijn ingediend en daarom terecht niet‑ontvankelijk zijn verklaard. Belanghebbende heeft betoogd dat hij de belastingaanslagen en boetebeschikkingen pas op 10 januari 2017 heeft ontvangen en dat om die reden sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

2.6.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. Maar als de dagtekening is gelegen vóór de datum van de bekendmaking, dan begint deze termijn op de dag na de bekendmaking (artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de AWR). Bekendmaking gebeurt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41, eerste lid, van de Awb). Van bekendmaking op de voorgeschreven wijze is geen sprake bij een aan de Belastingdienst te wijten onjuiste adressering. In dat geval begint de bezwaartermijn pas later, namelijk na kennisneming van de aanslag of beschikking, te lopen. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).

2.7.

In eerste instantie rust op de inspecteur de last aannemelijk te maken dat de (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen naar het juiste adres van belanghebbende zijn verzonden. Daartoe heeft de inspecteur aangevoerd en met bewijzen gestaafd dat de (navorderings)aanslagen het onder 2.1. genoemde woonadres van belanghebbende vermelden en belanghebbende volgens BVR op dat moment daar woonde. Voorts wijst de inspecteur op verklaringen van [Persoon A] , medewerker Verwerken en Behandelen, werkzaam bij B/CAP Juridisch Advies en Klachten van de Belastingdienst, waarin is opgenomen dat de (navorderings)aanslagen vóór de dagtekening ervan zijn aangeboden ter postverzending en dat zich hierbij geen onregelmatigheden hebben voorgedaan. Als bewijs daarvoor is een aantal bescheiden bijgevoegd (zie onder meer bijlagen 16 en 17 bij het verweerschrift met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2011). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat de (navorderings)aanslagen naar het juiste adres van belanghebbende zijn verstuurd. De rechtbank volgt belanghebbende daarmee niet in zijn stelling dat de inspecteur de (navorderings)aanslagen naar het adres van de PI had moeten versturen, ook al zou de inspecteur op de hoogte zijn dat belanghebbende daar was gedetineerd. De inspecteur mocht op het moment van toezending van de belastingaanslagen uitgaan van de adresgegevens in BVR. Niet is gebleken dat belanghebbende op dat moment als toezendadres een ander adres dan zijn woonadres had opgegeven en sprake zou zijn van een aan de Belastingdienst te wijten onjuiste adressering.

2.8.

De dagtekening van de in bezwaar bestreden besluiten is 4 juni 2016 (IB/PVV 2011, 2012, 2013), 28 mei 2016 (IB/PVV 2014 en ZVW 2011, 2012, 2014) en 26 mei 2016 (ZVW 2013). Aangezien, gelet op het voorgaande, geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de besluiten pas na die data zijn verzonden, is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen op de dag na de dagtekening. Het op 18 januari 2017 gedagtekende bezwaarschrift van belanghebbende is op 20 januari 2017 bij de inspecteur ingekomen. Dat is ruim ná het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken.

2.9.

Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet‑ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb). Met betrekking tot de (navorderings)aanslagen dient belanghebbende het bewijs te leveren dat hij niet in verzuim is geweest.

2.10.

Daartoe heeft hij verwezen naar de omstandigheid dat hij gedurende de bezwaartermijn in detentie heeft gezeten en dat de inspecteur daarvan op de hoogte was. De inspecteur had daarom de (navorderings)aanslagen naar het adres van de PI waar hij verbleef moeten sturen. Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het lag op de weg van belanghebbende om bij een langdurige afwezigheid, zoals in dit geval een periode van detentie, passende en toereikende maatregelen te nemen ter behartiging van de eigen belangen, zoals de verzorging van de post. Niet is gebleken dat belanghebbende niet in staat was om ervoor te zorgen dat de voor hem bestemde post op een tijdige en juiste wijze werd verzorgd. Voor zover belanghebbende betwist dat de (navorderings)aanslagen op het woonadres zijn ontvangen, is de enkele ontkenning daarvan ontoereikend om de ontvangst redelijkerwijs te betwijfelen (Hoge Raad 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8914). De inspecteur heeft dus terecht de bezwaren van belanghebbende met betrekking tot de (navorderings)aanslagen niet-ontvankelijk verklaard.

2.11.

Aan belanghebbende zijn tevens boetes opgelegd. De belastingaanslag en de boete worden bij twee afzonderlijke beschikkingen vastgesteld. Dit brengt mee dat de ontvankelijkheid van het beroep ter zake van elk van beide beschikkingen afzonderlijk beoordeeld dient te worden. Anders dan bij de (navorderings)aanslagen is het, gelet op artikel 6 van het EVRM, met betrekking tot de boetebeschikkingen, aan de inspecteur om te bewijzen dat de stellingen van belanghebbende op basis waarvan een verschoonbare termijnoverschrijding zou moeten worden aangenomen, onjuist zijn. (Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0469 en Hoge Raad 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0550).

2.12.

Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in 2.10 heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat toezending aan het woonadres in plaats van aan het adres van de PI waar belanghebbende verbleef, geen verschoonbare termijnoverschrijding vormt. Voor zover belanghebbende betwist dat de boetebeschikkingen op het woonadres zijn ontvangen, oordeelt de rechtbank als volgt. De acht boetebeschikkingen en (navorderings)aanslagen zijn deels op verschillende data naar het woonadres van belanghebbende verzonden. Daarbij zijn geen onregelmatigheden gebleken. Gelet op de betrouwbaarheid van de postbezorging in Nederland acht de rechtbank niet aannemelijk dat geen van de (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen op het toezendadres zijn ontvangen. De rechtbank acht de blote stelling van belanghebbende dat geen van de (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen op het woonadres zijn ontvangen, dan ook ongeloofwaardig. Tegenover de enkele ontkenning van de ontvangst en gelet op het voorgaande heeft de inspecteur met datgene wat hij heeft ingebracht (zie 2.1 en 2.7) naar het oordeel van de rechtbank de ontvangst van de boetebeschikkingen op het woonadres van belanghebbende aannemelijk gemaakt. Hieruit volgt dat de inspecteur ook de bezwaren van belanghebbende tegen de boetebeschikkingen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.13.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 27 december 2018 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.